Beloning en functiewaardering
Uitspraak: Wijziging variabele toeslag

Uitspraak: Wijziging variabele toeslag

Heeft de OR instemmingsrecht over de wijziging van de ORT? (Rol nr. LPL. 138, 11 juni 2008)

Uitspraak Bedrijfscommissie voor de Overheid: Nee, hoewel de ORT van invloed is op de beloning van de medewerkers en een wijziging daarop een wijziging van het beloningssysteem betreft, is door de instemming van het GO met de inpassing van het Harmonisatieakkoord in de rechtspositieregeling, artikel 27 lid 3 van toepassing.

Situatie:

De ondernemer is voornemens de ORT aan te passen in een variabele ORT. Daarna heeft hij besloten het Harmonisatieakkoord voor de ambulancesector per 1 maart 2008 toe te passen voor wat betreft de volledig variabele ORT. De OR vindt dat hem ten onrechte geen instemming is verzocht. De ORT is een (onderdeel van) een beloningssysteem ex art 27 lid 1 sub c WOR. De ORT is gewijzigd: de ondernemer heeft immers besloten niet langer een vaste maar een variabele component uit te keren. De rechtspositieregeling van de gemeente Rotterdam schrijft een variabele ORT voor. Dat sprake is van een wijziging in de regeling blijkt ook uit het feit dat artikel 7 van de "Verordening Arbeidsvoorwaarden Ambulancepersoneel in verband met het akkoord rechtspositie chauffeurs en verpleegkundigen in de sector ambulancezorg" bepaalt dat de ambtenaar recht heeft op een toeslag voor arbeid verricht tijdens onregelmatige uren. Uit genoemde verordening kan niet worden afgeleid dat slechts sprake kan zijn van een variabele ORT. Het is goed mogelijk om in afwijking van het rechtspositiereglement en de verordening een vaste ORT toe te kennen. De ondernemer is ondanks het Harmonisatieakkoord en het Rechtspositiereglement altijd een vaste ORT blijven uitkeren. De toelichting op de verordening waarin een vaste ORT wordt uitgesloten, is dus onjuist. De ondernemer heeft kennelijk de ruimte af te wijken van genoemd akkoord en reglement. Tevens voert de OR aan dat de (tijdelijke) OR (TOR) en de ondernemer sinds 2003 in gesprek zijn over de ORT. In eerste instantie werd besloten een vaste ORT toe te passen.

Volgens de ondernemer is er geen sprake is van een instemmingsplichtig besluit. De ORT is immers in het Harmonisatieakkoord geregeld. De gemeente Rotterdam heeft de CAO onverkort overgenomen en vastgelegd in haar rechtspositiereglement. Eerst in november 2006 heeft de ondernemer de regeling formeel vastgesteld. Artikel 27 lid 3 WOR bepaalt dat in dergelijke situaties instemming van de OR niet noodzakelijk is. Dat tijdens de samenvoeging van de ambulancediensten in 2003 ervoor is gekozen de ORT te handhaven zoals bij de ambulancedienst Rotterdam werd toegepast is geschied om te voorkomen dat onrust zou ontstaan. De vaste ORT van de ambulancedienst Rotterdam was het eenvoudigst door te voeren. Gelet op het feit dat de organisatie in 2006 in een rustiger vaarwater is gekomen is de ondernemer van mening dat een aanpassing van de ORT aan de afspraak in het Harmonisatieakkoord op zijn plaats is. Er is geen sprake van een wijziging van een beloningssysteem omdat door het besluit het beloningssysteem correct uitgevoerd gaat worden. Er kan niet aan worden ontkomen de rechtspositieregeling van de gemeente Rotterdam te volgen. In deze rechtspositie is het Harmonisatieakkoord opgenomen. De toelichting op artikel 7 van de verordening is juist.

Bedrijfscommissie:

De WOR is duidelijk over de onderwerpen waarvoor de ondernemer de OR instemming moet vragen alvorens hij de besluiten kan uitvoeren. Artikel 27 lid 1 WOR geeft een limitatieve opsomming van onderwerpen waarop het instemmingsrecht van toepassing is. De OR heeft aangevoerd dat de wijziging in de ORT is aan te merken als het wijzigen van een beloningssysteem ex artikel 27 lid 1 sub c WOR. De Commissie kan hem in algemene zin volgen in deze redenering. Het al dan niet variabel zijn van de ORT is immers van invloed op de beloning van de medewerkers. Het doorvoeren van een wijziging in de ORT is dus het wijzigen van het beloningssysteem. De ondernemer heeft in december 2006, nadat de gemeente Rotterdam haar rechtspositiereglement had aangepast conform het Harmonisatieakkoord, besloten dat hij niet langer een daarvan afwijkende ORT kon toepassen. Hij heeft dus besloten per 1 maart 2008 een variabele ORT in te voeren.

Op grond van artikel 27 lid 3 WOR is hij van mening dat instemming van de OR niet noodzakelijk is. De Commissie overweegt dat artikel 27 lid 3 WOR een duidelijke beperking kent van het medezeggenschapsrecht van de OR. Uit genoemd artikellid blijkt dat indien een onderwerp uitputtend is geregeld in een CAO of rechtspositiereglement, instemming van de OR niet is vereist. De ondernemer heeft in een formeel overleg met het Georganiseerd Overleg (GO) in december 2006 aangekondigd het Harmonisatieakkoord in de rechtspositieregeling te willen opnemen. Het GO heeft op 13 december 2006 formeel ingestemd met de inpassing van het Harmonisatieakkoord in de rechtspositieregeling. Hoe beperkt dan ook, de ondernemer en het GO hebben overleg gevoerd over implementatie van het Harmonisatieakkoord.

De OR stelt zich op het standpunt dat voor zover het GO heeft ingestemd met invoering van het Harmonisatieakkoord, hij heeft bedoeld in te stemmen met een 1 op 1 invoering van het Harmonisatieakkoord. Tevens is aangevoerd dat het GO niet bekend was met de toelichting op het Harmonisatieakkoord en het feit dat niet langer sprake zou zijn van een vaste maar een variabele ORT. De Commissie kan hem niet volgen in zijn stelling dat de genoemde onduidelijkheden ertoe hebben geleid dat moet worden aangenomen dat het GO niet heeft ingestemd met het voornemen van de ondernemer. De Commissie is dan ook van oordeel dat instemming van het GO op 13 december 2006 onbetwist is gebleven. Voor wat betreft de mogelijkheid om in afwijking van het Harmonisatieakkoord een vaste ORT uit te keren oordeelt de Commissie dat het Harmonisatieakkoord slechts een variabele ORT kent. Dit blijkt uit punt 16 van het Harmonisatieakkoord, waarin is opgenomen dat medewerkers die door de oude regeling recht hadden op een vaste toelage een garantie wordt geboden die het niveau van de toelage garandeert. Voorts blijkt uit artikel 7 van het Harmonisatieakkoord, onder verwijzing naar bijlage 1 van het akkoord, dat de ambtenaar recht heeft op een toeslag van € 3,08, €6,16 dan wel € 10,01 per uur onregelmatige dienst. De Commissie is daarom van oordeel dat iedere medewerker die één of meerdere uren onregelmatige dienst heeft gewerkt, zelf een verzoek kan indienen hem over die uren de daaraan verbonden toeslag uit te keren. Artikel 7 van het akkoord en bijlage 1 bij dit artikel stellen hem immers in de gelegenheid een dergelijk verzoek te doen. Op grond hiervan stelt de Commissie vast dat het de bedoeling is van werkgevers- en werknemersorganisaties om de uitkering van een vaste toelage niet langer mogelijk te maken. Het Harmonisatieakkoord kent geen bepaling die de ondernemer ruimte biedt op lokaal niveau hiervan af te wijken. Nu het GO heeft ingestemd met opname van het Harmonisatieakkoord in het rechtspositiereglement en in het Harmonisatieakkoord uitputtend is vastgelegd hoe de ORT moet worden berekend en uitgekeerd, komt de OR geen instemmingsrecht toe voor wat betreft de invoering van het Harmonisatieakkoord in de rechtspositieregeling. Evenmin is het mogelijk in afwijking van (of aanvulling op) het Harmonisatieakkoord en het rechtspositiereglement een vaste ORT te handhaven.

Ten overvloede merkt de Commissie op dat het feit dat de ondernemer in 2003 na invoering van het Harmonisatieakkoord in overleg en met instemming van de OR heeft besloten een vaste ORT toe te passen moet worden aangemerkt als een financieel voordeel voor een (groot) deel van de werknemers waar formeel geen grond voor bestond. Het na 2003 voortbestaan van de vaste ORT kan niet worden aangevoerd als argument dat de vaste ORT ook na invoering van het Harmonisatieakkoord in de rechtspositieregeling kan blijven gehandhaafd.

DATUM UITSPRAAK: 11 juni 2008
RECHTERLIJK COLLEGE: Bedrijfscommissie voor de Overheid
NAAM PARTIJEN: OR AmbulanceZorg Rotterdam-Rijnmond / VRR tegen AmbulanceZorg Rotterdam-Rijnmond / VRR
VINDPLAATS: Rol nr. LPL. 138

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht