Uitspraak: Wijziging beoordelingssystematiek
Zijn de besluiten/gedragingen van de ondernemer over aanpassingen van het huidige personeelsbeoordelingsystematiek op te vatten als een wijziging van het beoordelingsysteem? (niet gepubliceerd, 18 juli 2007)
Uitspraak Bedrijfscommissie: Ja, gelet op artikel 27 lid 1 sub g WOR en de CAO, heeft hij voor aanpassingen in de praktijk rondom beoordelingen instemming van de OR nodig.
Situatie:
Door de nieuwe organisatiestructuur bij de ondernemer wordt een commissie beroep en bezwaar beoordelingen 2006 geïnstalleerd, die medewerkers de mogelijkheid biedt bezwaar te maken over de gegeven beoordeling 2006. In december 2006 krijgt de OR een instemmingsverzoek "Aanpassing beoordelingssystematiek". In maart 2007 trekt de ondernemer de instemmingsaanvraag in. De OR ziet zich geconfronteerd met gedragingen van de ondernemer waarvan hij de nietigheid inroept Er wordt volgens hem uitvoering gegeven aan een onderdeel van de voorgenomen wijziging van de beoordelingssystematiek. De ondernemer stelt dat is gekeken naar de mogelijkheden tot verbetering van de invulling van de huidige systematiek binnen de afspraken in de KEMA-CAO en de afspraken zoals verwoord op KEMA Intranet.
Volgens de ondernemer is de essentie van het probleem het verschil van mening tussen partijen over het wel of niet instellen van een beroepscommissie beoordelen. De OR is voorstander van een dergelijke commissie die niet alleen klachten behandelt over de gevoerde procedure, maar dat deze commissie tevens bevoegd is antwoord te geven op de vraag of redelijkerwijs tot het vastgestelde oordeel had kunnen komen. De ondernemer heeft tegen een dergelijke commissie principiële bezwaren. In de nieuwe beoordelingsystematiek heeft de verdeling van het beoordelingsresultaat tussen de 5 kwalificatieniveaus (onvoldoende, onder norm, op norm, boven norm en uitstekend) een relatief karakter. Dit is afgesproken met de vakbonden en is dus onderdeel van het CAO overleg. Reden hiervoor is dat de resultaten van de beoordeling gevolgen hebben voor de beloning van medewerkers. Medewerkers die beter presteren krijgen een hogere beoordelingskwalificatie dan medewerkers die minder presteren. Bij het vaststellen van het beoordelingsresultaat is er dus altijd sprake van een relatieve positie naar anderen in een vergelijkbare functie en vergelijkbare salarisklasse. Daarom is het vaststellen van de beoordelingskwalificatie niet uitsluitend een taak van de direct leidinggevende, maar ook van het managementteam dat de onderlinge verhouding van de beoordelingskwalificaties toetst.
Daarnaast hebben de directeur van de businessunit en de HRM manager een coördinerende rol, mede over het borgen van het gehele proces. Het instellen van een onafhankelijke beroepscommissie waarbij individuele medewerkers in beroep kunnen gaan tegen de beoordeling, verstoort het hierboven omschreven proces omdat een buitenstaander nimmer in staat zal zijn de plaats van de individueel beoordeelde in de rangorde van alle tot de betrokken groep behorende beoordeelden te bepalen. Dit is en blijft een taak van het management. De ondernemer heeft getracht de OR enigszins tegemoet te komen door het instellen van een review-commissie die ook de afhandeling van bezwaren in de lijn bij haar werk zou betrekken.
De OR kan niet instemmen met alleen de instelling van zo’n commissie. Hij meent dat alleen een review-commissie een onplezierig gevoel zal geven bij de individuele medewerker. Ook denkt hij dat de mogelijkheid om in de lijn bezwaar te maken, medewerkers tegen houdt om in bezwaar te gaan tegen hun beoordeling.
Bedrijfscommissie:
Nadat de ondernemer het instemmingsverzoek over de wijziging van het beoordelingssysteem heeft ingetrokken, heeft de OR de nietigheid ingeroepen van een aantal besluiten/gedragingen van de ondernemer. De ondernemer heeft deze nietigheid van de hand gewezen met het argument dat sprake is van besluiten/gedragingen die passen binnen het beoordelingsbeleid zoals dat vastligt in de CAO en de richtlijnen op intranet. Gelet op art 27 lid 1 sub g WOR en de KEMA-CAO, heeft hij voor aanpassingen in de praktijk rondom beoordelingen instemming van de OR nodig.
Hij heeft positief gereageerd op het voorstel van de commissie om — in aanvulling op de review-commissie — een onafhankelijke deskundige te betrekken bij de interne bezwaarprocedure. Een en ander zou inhouden dat hij bij zijn eindbeslissing door een interne bezwaarprocedure altijd het advies van deze externe deskundige zou moeten betrekken. Het advies van deze deskundige zal zich naar het oordeel van de commissie alleen kunnen uitstrekken over de vraag in hoeverre bij de beoordeling de procedureregels (incl. motiveringseisen) correct zijn nageleefd. Uit de aard van de zaak acht zij een toetsing van de inhoud van de beoordeling niet wenselijk/mogelijk.
De ondernemer heeft toegezegd dat hij bereid is conform bovengenoemd voorstel gedurende 2 jaar een externe deskundige in te schakelen bij interne bezwaarprocedures, waarna een evaluatie hiervan zou plaatsvinden. De OR heeft het voorstel afgewezen. Hij blijft bij zijn standpunt dat een paritair samengestelde beroepscommissie zou moeten worden ingesteld, eventueel aangevuld met een onafhankelijk voorzitter. Als argument hierbij heeft hij genoemd de beeldvorming richting de medewerkers. Voor zover de ondernemer daadwerkelijk voort wil gaan op de ingeslagen weg tot aanpassing van het beoordelingssysteem, adviseert de commissie hem om hierover wederom het gesprek met de OR aan te gaan. Aan de OR geeft de commissie het advies om het aanbod van de ondernemer gedaan tijdens de hoorzitting nogmaals in beraad te nemen. Naar het oordeel van de commissie komt dit voorstel in belangrijke mate tegemoet aan de wens van de OR om onafhankelijk toetsing van individuele bezwaren mogelijk te maken.
DATUM UITSPRAAK: 18 juli 2007
RECHTERLIJK COLLEGE: Bedrijfscommissie voor de Dienstverlening
NAAM PARTIJEN: OR Kema Nederland BV / Kema Nederland BV
VINDPLAATS: (nog) niet gepubliceerd
Advokatenkollektief Utrecht