Uitspraak: Vordering individuele werknemers
Is de COR ontvankelijk bij zijn vordering namens individuele (ex-)werknemers, omdat een effectieve rechtsbescherming voor de betreffende groep werknemers niet te realiseren is (JAR 2004/266)?
Uitspraak Kantonrechter Den Haag: Nee, een niet aanvaardbaar gebrek aan rechtsbescherming doet zich niet voor, omdat er geen sprake is van het afsnijden van de weg naar de burgerlijke rechter voor deze individuele (ex-)werknemers (JAR 2004/266).
Situatie:
De COR vordert een verklaring voor recht dat art. 8 lid 2 Pensioen- en spaarfondsenwet zo moet worden uitgelegd, dat voor de berekening van de premievrije aanspraak op een evenredig ouderdomspension telkens niet meer dan 40 dienstjaren meegeteld mogen worden, en veroordeling van de ondernemer tot het juist berekenen en toekennen van deze evenredige nevenvorderingen.
Hieraan legt de COR ten grondslag dat hij kan worden ontvangen in deze vordering omdat op grond van de WOR een COR tot doel heeft de algemene belangen van het personeel van de onderneming te behartigen en dat een effectieve rechtsbescherming van de bewuste groep werknemers (het betreft 450 (ex-) werknemers die vóór hun 25ste verjaardag in dienst zijn getreden bij gedaagde of één van haar dochterondernemingen) niet te realiseren is door middel van het starten van gerechtelijke procedures door de individuele werknemers ieder afzonderlijk en in eigen naam. Voorts voert de COR aan dat op grond van dezelfde wet een COR niet in de proceskosten kan worden veroordeeld.
Kantonrechter:
Voor de beantwoording van de vraag of een COR als eiser kan procederen waarin hij niet een beroep kan doen op een bijzondere wettelijke regeling, zoals bijvoorbeeld in artikel 27 of 36 WOR, is met name de door de Hoge Raad geformuleerde regel in zijn arrest van 3 december 1993 NJ 1994, nr. 375 van belang, waarin als volgt is geoordeeld: "De regel dat, afgezien van bijzondere wettelijke regelingen, in beginsel alleen natuurlijke personen en rechtspersonen als partij in een burgerlijk geding kunnen optreden, laat ruimte voor uitzonderingen. Een dergelijke uitzondering moet worden aanvaard voor gevallen waarin, zoals hier, tussen een ingevolge art. 59 WHBO opgerichte medezeggenschapsraad en het bevoegd gezag een geschil bestaat dat de naleving van de verplichtingen van het bevoegd gezag jegens de medezeggenschapsraad tot inzet heeft. Het afsnijden van de weg naar de burgerlijke rechter zou, gelet op het belang van eerbiediging van de aan medezeggenschapsraden toekomende bevoegdheden, de beperkte reikwijdte van de in art. 65 WHBO neergelegde geschillenregeling en het in deze regeling ontbreken van de mogelijkheid voor een medezeggenschapsraad om zelf een geschil bij de geschillencommissie aanhangig te maken, een niet aanvaardbaar gebrek aan rechtsbescherming betekenen." Deze rechtsregel leidt bij toepassing op de onderhavige vraagstelling tot de volgende conclusies.T
en eerste gaat het hier niet om naleving van verplichtingen van Aegon jegens de COR, die een van zijn bevoegdheden ziet aangetast, maar om naleving van verplichtingen van Aegon jegens haar (ex)werknemers. Ten tweede is er geen sprake van het afsnijden van de weg naar de burgerlijke rechter, nu de COR heel wel individuele werknemers op allerlei wijze kan bijstaan en daarmee hun belangen kan behartigen in een door deze personen of door een voor hun belangen opgerichte rechtspersoon (ex artikel 3:305a BW) gevoerde procedure tegen Aegon. Kortom een niet aanvaardbaar gebrek aan rechtsbescherming doet zich hier niet voor, zodat er geen ruimte is om een uitzondering op de geformuleerde hoofdregel te maken dat alleen natuurlijke personen en rechtspersonen, afgezien van bijzondere in de wet genoemde gevallen, procesbevoegdheid hebben. De COR is niet ontvankelijk in zijn vordering.
Het vorderen van een proceskostenveroordeling van Aegon ook in geval van niet-ontvankelijkheid van de vordering is, hoewel niet door Aegon weersproken, zozeer in strijd met een redelijke toedeling van proceskosten, dat deze vordering zal worden afgewezen. Een ander oordeel zou immers betekenen dat ondernemingen benadeeld zouden kunnen worden door (C-)OR-en die nodeloos vorderingen in rechte aanhangig maken. Dat gaat immers veel verder en is heel iets anders dan het niet kunnen veroordelen in de proceskosten van een COR.
De kantonrechter verklaart de COR niet ontvankelijk in zijn vordering.
DATUM UITSPRAAK: 3 augustus 2004
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter 's- Gravenhage
NAAM PARTIJEN: COR Aegon Nederland N.V. / Aegon Nederland N.V.
VINDPLAATS: JAR 2004/266
Advokatenkollektief Utrecht