Uitspraak: Verplichte veiligheidskleding (2)
Heeft de OR het instemmingsrecht op invoering van een algehele draagplicht van hoofdbescherming? (niet gepubliceerd)
Uitspraak Bedrijfscommissie voor Industrie: Ja, de Bedrijfscommissie deelt de mening van de werkgever niet dat de voorschriften en eisen uit het BW en de Arbo-wet hem geen ruimte en keuzemogelijkheden zouden laten over de invoering van het besluit. Echter stelt partijen voor om een proefperiode in te stellen en na afloop te evalueren.
Situatie
De ondernemer heeft de OR verzocht om instemming voor invoering van een uniforme draagplicht van hoofdbescherming. De OR weigerde instemming. De ondernemer besluit toch tot invoering van een algehele helmplicht. De OR stelt dat er instemmingsrecht is, omdat het voorgenomen besluit een regeling op het gebied van arbeidsomstandigheden is. Art 3 Arbowet heeft als uitgangspunt dat gevaren en risico’s voor de veiligheid en gezondheid van werknemer zoveel mogelijk bij de bron moeten worden voorkomen of beperkt. Als bronbestrijding niet goed mogelijk is hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorkeur boven maatregelen gericht op individuele bescherming. Tot slot dienen doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te worden gesteld. De verbindingswegen op de arbeidsplaats moeten volgens art 3.14 Arbeidsomstandighedenbesluit zodanig gelegen en ingericht zijn dat zij op een eenvoudige wijze, veilig en overeenkomstig hun bestemming kunnen worden gebruikt. Op dergelijke verbindingswegen, waar geen gevaar te duchten is voor vallende voorwerpen en geen risico bestaat voor het stoten van je hoofd, is het invoeren van een helmplicht niet nodig. Dat is ook de bedoeling van de wetgever: eerst zoeken naar collectieve oplossingen, daarna komen individuele beschermingsmiddelen in beeld. De huidige gezoneerde draagplicht is voldoende om de veiligheid te waarborgen. Er is te weinig draagvlak onder het personeel voor een algehele draagplicht. Voldoende draagvlak is zeer belangrijk bij een thema als veiligheid, aldus de OR.
De ondernemer vindt dat in het belang van de veiligheid van zijn werknemers, waarvoor hij een zorgplicht heeft, een algehele helmplicht in de fabrieksgebouwen/loskades noodzakelijk is. De 4 productielocaties zijn volgebouwd met machines en installaties voor het maken van veevoer. Tussen deze machines zijn veelal kleine loopruimtes. De machines hebben allerlei hoeken, verbindingsbuizen, gaan door verdiepingen heen, zijn vaak moeilijk bereikbaar en kennen een groot risico op het stoten van het hoofd. Daarnaast is ook het risico op vallen/struikelen met mogelijk hoofdletsel tot gevolg zeer wel aanwezig. Op dit moment geldt de helmplicht wanneer de werknemer over een denkbeeldige lijn is gelopen, welke wordt aangegeven met stickers en borden, waardoor hij dicht bij de machines is gekomen. Het op en af doen van de helm brengt extra gevaar met zich. Er is dan nog maar een hand vrij vanwege het vasthouden van de helm en er wordt sneller vergeten de helm weer op te zetten. Om deze redenen is het vanuit veiligheidsoogpunt effectiever de helm/stootpet altijd te dragen. Thans geldt de draagplicht, afhankelijk van de locatie, voor ca. 60 tot 80% van het aantal vierkante meters. Daarnaast is op 2 productielocaties al een integrale draagplicht ingevoerd. De bezwaarlijkheid van de maatregel is zeer gering. Deze feitelijke situatie in het licht van art 7:658 BW brengt met zich dat de ondernemer verplicht is tot invoering van de algehele draagplicht. De ratio van het artikel is dat de werkgever bepaalt op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen de werknemer moet werken. Dit mag niet aan de werknemer worden overgelaten. Hierbij is het van belang dat in de rechtspraak meerdere malen is uitgemaakt dat daarbij rekening moet worden gehouden met het ervaringsfeit dat de dagelijkse omgang met machines makkelijk tot onoplettendheid van de werknemer kan leiden. Ook dient hierbij te worden betrokken de voorzienbaarheid van de onoplettende gedraging c.q. slordigheid van de werknemer en de mogelijke maatregelen die redelijkerwijs van de werkgever in dat kader mogen worden verwacht, mede in het licht van de ernst van de gevolgen en de bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen. Laat de werkgever het treffen van deze maatregelen na, dan impliceert dit dat zij tekortgeschoten is in haar zorgverplichting. O.g.v. art 7:658 BW, mede in combinatie met de Arbo-wetgeving en ook het instructierecht o.g.v. art 7:660 BW mag de ondernemer van de werknemer verwachten dat hij zijn hoofd beschermt met een helm of stootpet. Dit prevaleert boven het instemmingsrecht van art 27 lid 1 WOR. Met de veiligheidsmaatregel van de algehele draagplicht zijn handhavings- en toezichtsproblemen niet of nauwelijks meer aan de orde en is er tevens uniformiteit. Dit e.e.a. in het licht van het feit dat de gevolgen bij hoofdletsel zeer ernstig kunnen zijn, terwijl van de werknemers niet veel meer draagplicht wordt verlangd.
Bedrijfscommissie:
Het besluit is er een op het terrein van arbeidsomstandigheden. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit besluit valt onder het instemmingsrecht van de OR o.g.v. art 27 lid 1 sub d WOR. De ondernemer stelt dat hem o.g.v. de voorschriften en eisen uit het BW en de Arbowet geen ruimte en keuzemogelijkheden meer zijn gelaten t.a.v. invoering van het besluit. De Bedrijfscommissie deelt deze stelling niet, en is van oordeel dat daarom wel sprake is van instemmingsrecht o.g.v. de WOR. De Bedrijfscommissie kan zich vinden in de argumenten van de ondernemer dat een gedeeltelijke helmplicht kan leiden tot onduidelijkheid, verwarring en lastig te handhaven situaties. De ondernemer heeft een wettelijke plicht om te zorgen voor veiligheid van werknemers. Hij kan de adviezen van de veiligheidsdeskundige niet zomaar naast zich neerleggen, gelet op de op hem rustende verplichting om te zorgen voor een veilige werkomgeving. Vanuit deze verplichting bezien moeten de risico’s zoveel mogelijk geminimaliseerd worden, een algehele helmplicht kan daar zeker toe bijdragen. Het belang van de ondernemer is daarom duidelijk. Het belang en de argumenten van de OR om niet in te stemmen met de algehele draagplicht overtuigen minder. Echter, de Bedrijfscommissie kan zich wel vinden in het argument van de OR dat de ondernemer zich meer zou kunnen inspannen om te zorgen voor voldoende draagvlak onder de werknemers. De werkgever zal daarom moeten zorgen voor een solide sanctiebeleid en er op toezien dat dit door de gehele organisatie wordt geïmplementeerd en gehandhaafd. Gelet op het bovenstaande kan de Bedrijfscommissie zich voorstellen dat een proefperiode met een algehele helmplicht met na afloop een evaluatie op zijn plaats is. Voordat deze proefperiode van start gaat, zouden partijen gezamenlijk alle punten moeten vastleggen die geëvalueerd moeten worden. De bedrijfscommissie adviseert de OR een deskundige in te schakelen bij dit traject. De Bedrijfscommissie adviseert de OR bij een positieve gezamenlijke evaluatie in te stemmen met het voorgenomen besluit tot een algehele helmplicht. Daarnaast adviseert de Bedrijfscommissie de ondernemer met klem tegelijkertijd met invoering van de algehele helmplicht het sanctiebeleid in te voeren, omdat dit onlosmakelijk aan het besluit verbonden is.
DATUM UITSPRAAK: 8 april 2009
RECHTERLIJK COLLEGE: Bedrijfscommissie voor Industrie
NAAM PARTIJEN: OR Cehave Landbouwbelang Voeders BV / Cehave Landbouwbelang Voeders BV
VINDPLAATS: Ng
Advokatenkollektief Utrecht