Uitspraak: Verhouding OR tot CAO
Blijft de reisurenregeling van kracht als deze met instemming van de OR tot stand is gekomen en deze regeling minimaal gelijk is aan de CAO-bouwbedrijf maar niet dezelfde looptijd heeft? (JAR 2003/27)
De CAO-bouwbedrijf maakt het mogelijk om een reisurenregeling te treffen die afwijkt van de CAO mits de OR instemming verleent. De CAO-bouwbedrijf bepaalt dat deze regeling minimaal gelijk moet zijn aan de CAO. Ook bepaald de CAO dat deze reisurenregeling dezelfde looptijd moet hebben als de CAO.
Situatie:
De vereniging De Nederlanse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid (de vakbond) is partij bij de CAO Bouwbedrijf 2001. In de CAO staan bepalingen met betrekking tot de reisurenregeling waardoor het mogelijk is een van de CAO afwijkende regeling overeen te komen. De werkgever en de ondernemingsraad dienen daar wel overeenstemming over te hebben bereikt en de regeling moet minimaal gelijkwaardig zijn aan de CAO.
Op 1 januari 1997 treedt een reisurenregeling in werking die totstandgekomen is in samenwerking met de OR. De vakbond sommeert SGB bij brief van 23 november 2001 de CAO na te leven met betrekking tot de reisurenregeling. Op 12 december 2001 bevestigt de OR aan de directie van SGB dat overeenstemming over de reisurenregeling is bereikt en dat de huidige regeling gelijkwaardig wordt geacht aan de CAO-regeling. De regeling zal op 1 januari 2002 ingaan. SGB deelt de vakbond mee dat er een reisurenregeling in overeenstemming met de ondernemingsraad is en dat haar geen klachten bekend zijn. De vakbond deelt SGB mee op 1 februari 2002 en wederom op 12 februari 2002, dat de getroffen regeling niet voldoet aan de CAO en geeft SGB de gelegenheid aan te tonen dat zij de bewuste CAO-bepaling in 2001 is nagekomen. De vakbond voert nog aan met betrekking tot de regeling uit 1996, dat SGB met de OR geen afspraken kan maken die afwijken van een CAO-bepaling als die CAO pas in 2001 tot stand is gekomen. De toets of er sprake is van een minimaal gelijkwaardige regeling ontbreekt dan.
De vakbond vordert te verklaren voor recht dat artikel 23 CAO niet juist is nageleefd en veroordeling van SGB tot naleving van de CAO-bepaling. Daarbij vordert de vakbond betaling van € 4.500 wegens verlies aan prestige en werfkracht door het niet naleven van de CAO door SGB.
Kantonrechter:
De vakbond heeft als partij bij de CAO de bevoegdheid om naleving van de CAO te vorderen. Wanneer de vakbond van dit recht gebruikt maakt, mag worden verwacht dat zij gemotiveerd aangeeft waarom zij meent dat de CAO niet juist is nageleefd. Bij SGB heeft de reisurenregeling uit 1996 gegolden totdat deze vervangen is door een nieuwe regeling welke op 1 januari 2002 is ingegaan. In beide gevallen is de regeling tot stand gekomen in overleg met en met instemming van de OR. Aan de voorwaarden die in de CAO worden gesteld aan de afwijkende regeling is voldaan. Het oordeel van de vakbond dat de CAO niet wordt nageleefd, vindt weinig steun in het aangedragen bewijs. Onduidelijk blijven de aard van de medelingen en/of klachten waar de vakbond naar verwijst. De stelling van SGB dat de klachten haar onbekend zijn, wordt door de bond niet (voldoende) weerlegd.
De vakbond heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat de afwijking in strijd zou zijn met de CAO. Hoewel de vakbond aangeeft op welke punten de regeling afwijkt van de CAO gaat het om de vraag of de regeling per saldo gelijkwaardig is aan de CAO en dat betekent beide regelingen in hun geheel moeten worden vergeleken. Verder is in de CAO is opgenomen dat de duur van de afwijkende regeling maximaal gelijk dient te zijn aan de looptijd van de CAO en dat een afwijkende regeling niet stilzwijgend verlengd kan worden. De kantonrechter meent dat dit een merkwaardige en onpraktische bepaling is. Het zou erom moeten gaan, aldus de kantonrechter, dat in het belang van de werknemer tussen ondernemingsraad en werkgever een regeling wordt getroffen die per saldo minimaal gelijk is aan de CAO. De CAO is de ondergrens en iedere regeling die beter is zou omarmd moeten worden.
Een redelijke uitleg van de CAO brengt met zich mee dat, ongeacht in welk stadium de CAO-onderhandelingen zich bevinden, een tussen werkgever en ondernemingsraad tot stand gekomen regeling aanvaardbaar is indien die regeling voldoet aan het vereiste dat die regeling per saldo minimaal gelijk is aan de CAO, waarbij de CAO-bepaling geldt van de op dat moment geldende CAO. Wanneer dan blijkt dat de regeling, zelfs als die uit 1996 dateert, niet voldoet aan het vereiste van ‘per saldo minimale gelijk’ dan zal SGB de CAO dienen toe te passen. De bond heeft onvoldoende aangetoond dat aan dat vereiste niet is voldaan. Het heeft er alle schijn van dat de bond niet met de individuele werknemers noch met de ondernemingsraad contact heeft gehad over de gang van zaken met betrekking tot de reisurenregeling bij SGB. De kantonrechter wijst de vordering tot nakoming van de CAO alsmede de vordering ex artikel 16 wet CAO af.
DATUM UITSPRAAK: 8 januari 2003
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter
NAAM PARTIJEN: Vereniging De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid / SGB Holland BV
VINDPLAATS: JAR 2003/27
Advokatenkollektief Utrecht