Uitspraak: Verdeling bevoegdheden (1)
Is een besluit tot intrekking van het organisatie- en formatiemandaat te beschouwen als een 'belangrijke' wijziging in de verdeling van de bevoegdheid binnen de onderneming? (JAR 1997/141)
Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, door de intrekking van het mandaat worden belangrijke beslissingsbevoegdheden gecentraliseerd. Een besluit kan ook 'belangrijk' zijn als dit besluit geen gevolg heeft voor de personele bezetting of voor de medezeggenschapsrechten van de OR. (art. 25 lid onderdeel e WOR).
Situatie:
Per 1 januari 1993 zijn aan alle per arrondissement ingedeelde gerechtelijke diensten budgetten toegekend voor personele uitgaven. In het kader hiervan kregen de directeuren gerechtelijke ondersteuning (DGO's) bij mandaat belangrijke bevoegdheden ter zake van de organisatie en het formatieplan van het ondersteunend personeel van de betrokken gerechten. In 1996 vond een reorganisatie van het Openbaar Ministerie plaats. Een van de uitgangspunten daarbij was een integrale benadering van de organisatie- en formatieopbouw van de parketten. Naar aanleiding hiervan schreef de directeur rechtspleging namens de minister aan de DGO's op 9 januari 1997 dat het mandaat van de DGO's tot het vaststellen van de organisatie en formatie van het ondersteunend personeel van de parketten met ingang van 1 januari 1997 werd ingetrokken. De ondernemingsraad ontving op 15 januari 1997 een afschrift van deze brief. Volgens de ondernemingsraad betreft het hier een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, dan wel in de verdeling van de bevoegdheden binnen de onderneming. De Staat had daarom omtrent dit besluit advies dienen te vragen. Na inwerkingtreding van de WOR voor de overheid op 1 mei 1995 is door de Staat voor elk van de in de arrondissementen gevestigde gerechtelijke diensten een ondernemingsraad ingesteld. De Staat was van plan voor deze gerechtelijke diensten en voor de Registratiekamer te samen een groepsondernemingsraad (GOR-DRP) in te stellen. Verder zou een departementale ondernemingsraad (DOR) worden ingesteld, die als centrale ondernemingsraad zou fungeren en waarin ook de GOR-DRP vertegenwoordigd zou zijn. Maar op het moment dat de ondernemingsraad het verzoekschrift indiende waren GOR-DRP en DOR nog niet ingesteld. De Staat voert aan dat het niet om een zelfstandig besluit zou gaan, maar dat dit reeds uit het daaraan voorafgaande reorganisatiebesluit volgt.
Ondernemingskamer:
De brief van 9 januari 1997 moet als het besluit tot intrekking van het organisatie- en formatiemandaat worden beschouwd. Niet eerder is gebleken van een besluit tot intrekking, laat staan van een deugdelijke kennisgeving daarvan. De intrekking van het organisatie- en formatiemandaat is wel degelijk een 'belangrijke' wijziging in de zin van art. 25 lid 1 onder e WOR. Het gaat om klaarblijkelijk belangrijke beslissingsbevoegdheden die door intrekking van het mandaat worden gecentraliseerd. De Staat miskent bovendien dat een wijziging in de organisatie ook 'belangrijk' kan zijn zonder dat zij gevolgen heeft voor de personele bezetting of voor de medezeggenschapsrechten van de ondernemingsraad. Het feit dat de GOR-DRP, die anders in deze bevoegd zou zijn geweest, nog niet is ingesteld betekent niet dat de OR Middelburg nu niet bevoegd zou zijn. De dienstcommissie is niet meer bevoegd, nu na instelling van de ondernemingsraad het regime van de WOR is gaan gelden. De Staat dient het besluit in te trekken en de gevolgen daarvan ongedaan te maken.
De brief van 9 januari 1997 moet als het besluit tot intrekking van het organisatie- en formatiemandaat worden beschouwd. Niet eerder is gebleken van een besluit tot intrekking, laat staan van een deugdelijke kennisgeving daarvan. De intrekking van het organisatie- en formatiemandaat is wel degelijk een 'belangrijke' wijziging in de zin van art. 25 lid 1 onder e WOR. Het gaat om klaarblijkelijk belangrijke beslissingsbevoegdheden die door intrekking van het mandaat worden gecentraliseerd. De Staat miskent bovendien dat een wijziging in de organisatie ook 'belangrijk' kan zijn zonder dat zij gevolgen heeft voor de personele bezetting of voor de medezeggenschapsrechten van de ondernemingsraad. Het feit dat de GOR-DRP, die anders in deze bevoegd zou zijn geweest, nog niet is ingesteld betekent niet dat de OR Middelburg nu niet bevoegd zou zijn. De dienstcommissie is niet meer bevoegd, nu na instelling van de ondernemingsraad het regime van de WOR is gaan gelden. De Staat dient het besluit in te trekken en de gevolgen daarvan ongedaan te maken.
DATUM UITSPRAAK: 15 mei 1997
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Gerechtelijke Diensten Arrondissement Middelburg/ Staat der Nederlanden
VINDPLAATS:JAR 1997/141; ROR 1997/17
Advokatenkollektief Utrecht