Uitspraak: Uitwerking personele maatregelen
Is het besluit van de provincie kennelijk onredelijk vanwege een gebrekkige uitwerking van de personele maatregelen dan wel ontbrekende motivering daarvan? (ARO 2005/74, JAR 2005/131)
Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, in het stadium van ontwerpen en vaststellen van de inrichtingsplannen en gezien de verklaring dat nog nader uit te werken onderdelen ter advisering aan de OR zullen worden voorgelegd, heeft de provincie in redelijkheid tot haar besluit kunnen komen.
Situatie:
Bij de provincie zijn ongeveer 1500 werknemers in (sinds maart 2004) 1340 full time equivalents (fte’s) in dienst. In het programma 2003-2007 van het College van gedeputeerde staten is een personeelsparagraaf opgenomen waarin de organisatie de opdracht krijgt te komen tot een slagvaardige en kwalitatief hoogwaardige organisatie met een streefomvang van 1000 fte’s, uitgaande van een verdeling volgens de verhouding 25% beleidsontwikkeling, 60% uitvoering en handhaving en 15% staf.
In 2004 heeft de provincie besloten de taken te organiseren in een viertal clusters: Beleid, B&U (beheer en uitvoering), SHV (subsidies, handhaving en vergunningen) en Middelen. In het georganiseerd overleg is in de zomer van 2004 een Sociaal Plan 2003-2007 tot stand gekomen om de personele gevolgen van de reorganisatie op te vangen. In de zomer van 2004 heeft de provincie de concepten van de inrichtingsplannen van de clusters aan de OR voorgelegd. De OR geeft eind november en begin december 2004 voorlopige adviezen aan de provincie. Op 2 december 2004 heeft de provincie de definitieve inrichtingsplannen voor advies aan de OR voorgelegd. Op 9 december 2004 reageert de provincie op de voorlopige adviezen van de OR. Ondanks het negatieve advies van de OR neemt de provincie op 22 december het ongewijzigde besluit. De OR stelt beroep in.
Ondernemingskamer:
Als belangrijkste bezwaar tegen de inrichtingsplannen wordt aangevoerd de uitwerking van de personele maatregelen die uit die plannen voortvloeien en de gebrekkige dan wel ontbrekende motivering daarvan.
Het gaat om een beperkte daling van het aantal formatieplaatsen (4,25% van de omvang van de huidige formatie), zodat naar het oordeel van de OK niet kan worden gezegd dat de inrichtingsplannen reeds uit een oogpunt van de omvang van personeelsreductie tot onredelijke gevolgen leiden. Daarbij heeft de OR geen bezwaren geuit tegen de in de reorganisatieplannen besloten liggende teruggang van het aantal fte’s als zodanig. In de omstandigheid dat bij realisatie van de inrichtingsplannen bij de provincie de personeelsformatie in fte’s enigszins kleiner wordt, kan in redelijkheid geen argument worden gevonden om de redelijkheid van het besluit te betwisten. Wat betreft de personele gevolgen is de OK met de provincie van oordeel dat in een reorganisatie als deze niet van de ondernemer kan worden gevergd dat in het stadium van ontwerpen en vaststellen van de de inrichtingsplannen een meer fijnmazige uitwerking van de gevolgen voor het personeel wordt gemaakt. De OK is van oordeel dat de provincie op dit punt de maatregelen heeft getroffen die van haar mogen worden verwacht. Met hetgeen de provincie heeft aangevoerd heeft zij aannemelijk gemaakt dat de in de inrichtingsplannen vermelde formaties tot stand zijn gekomen op basis van concrete gegevens ontleend aan de inrichting van de huidige organisatie en voor het overige aan de hand van schattingen van deskundigen, gebaseerd op ervaring met vergelijkbare processen, welke schattingen in- en extern zijn getoetst. De OK is van oordeel dat de provincie aldus op zorgvuldige en gedegen wijze is gekomen tot deze personeelsformatie, waarbij de OR niet aannemelijk heeft kunnen maken welke meerwaarde uitgaat van de door hem voorgestane nauwkeurige beschrijving van de werkprocessen. Voorts heeft de provincie verklaard dat nog nader uit te werken onderdelen, waaronder werkprocessen, ter advisering aan de OR zullen worden voorgelegd. De OK komt tot de conclusie dat de provincie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de inrichtingsplannen kon besluiten zonder eerst werkprocessen in de nieuwe organisatie nauwkeurig te beschrijven dan wel vast te stellen. De overige bezwaren die de OR in de adviezen naar voren heeft gebracht zijn onvoldoende gemotiveerd. De Ondernemingskamer wijst de verzoeken van de OR af.
DATUM UITSPRAAK: 22 april 2005
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Provincie Noord-Holland / Provincie Noord-Holland
VINDPLAATS: ARO 2005/74, JAR 2005/131
Advokatenkollektief Utrecht