Uitspraak: Uitsluiting OR-lid (4)
Levert de handelwijze van het (reeds geschorste) OR-lid een ernstige belemmering voor de werkzaamheden van de OR? (JAR 2006/212)
Uitspraak Kantonrechter: Ja, door het schenden van de geheimhouding en het doen van mededelingen waardoor de geloofwaardigheid van de OR wordt ondermijnd, belemmert het OR-lid de werkzaamheden van de OR en is uitsluiting van het OR-werk geoorloofd.
Situatie:
De OR is ingesteld voor Doornenbal Holding BV (ondernemer), waartoe verschillende bedrijven behoren. Werknemer is op 29 juni 2005 geïnstalleerd en zijn lidmaatschap van de OR eindigt op 29 juni 2007. De ondernemer heeft de OR in november 2005 op non-actief gesteld, welke hij heeft opgeheven onder de voorwaarde dat werknemer door de OR op non-actief werd gesteld. Daarop heeft de OR werknemer uitgesloten van OR-werkzaamheden voor de duur van zijn gekozen periode. De OR verzoekt thans de Kantonrechter werknemer voor de resterende duur van zijn lidmaatschap van de OR uit te sluiten van zijn werkzaamheden. Hij legt hieraan ondermeer ten grondslag dat werknemer regelmatig zijn geheimhoudingsplicht als lid van de OR heeft geschonden dan wel onwaarheden onder het personeel heeft verspreid en door zijn manier van functioneren de verhoudingen tussen personeel, OR en de ondernemer zodanig heeft gefrustreerd dat hierdoor de werkzaamheden van de OR in ernstige mate worden belemmerd. In oktober 2005 heeft werknemer vertrouwelijke informatie over een andere wijze van werken van een der bedrijven van de ondernemer aan een collega doorgegeven met de onjuiste mededeling dat het bedrijf zou worden opgedoekt. Hij heeft begin november 2005 het gerucht verspreid dat de ondernemer personeel zou ''wippen'', hetgeen tot onrust heeft geleid. Nadat een proef met invoering van een 4-daagse werkweek was afgerond en nog voordat de ondernemer hierover een beslissing had genomen heeft hij in november 2005 verkondigd dat invoering van de 4-daagse werkweek niet doorging. Deze mededeling leidde weer tot onrust en ruzie. Nadat tussen de OR en de directie was afgesproken dat de collectieve bouwvakantie zou vervallen en dat men voortaan zelf zou mogen kiezen wanneer vakantie werd opgenomen heeft werknemer, terwijl tussen directie en de OR nog werd overlegd, aan het personeel bericht dat het individueel opnemen van vakantie niet doorging. Door het kwalijke optreden van werknemer als lid van de OR is de directie het vertrouwen in de OR kwijtgeraakt en is hun relatie ernstig verstoord geraakt. De OR heeft het vertrouwen in werknemer opgezegd en hem verzocht vrijwillig af te treden. In reactie hierop heeft hij onder het personeel verteld dat de OR hem wilde ''wippen'' en dat de OR niet zou deugen, incapabel was en aan de hand van de directie zou lopen. Hij heeft voor zijn standpunt een handtekeningenactie gehouden. Dit heeft tot nog meer verlies aan geloofwaardigheid van de OR onder het personeel geleid. Er is nog een uiterste poging gedaan het conflict op te lossen door de Bedrijfscommissie in te schakelen. Terwijl deze procedure liep heeft werknemer weer een handtekeningenactie gehouden en de OR in diskrediet gebracht. Hij heeft daarbij diverse personeelsleden onder druk gezet te tekenen. Hierdoor is het conflict verder op de spits gedreven. Daarna heeft de OR aan de Bedrijfscommissie bericht dat men geen basis meer aanwezig achtte om tot een werkbare oplossing te komen. De Bedrijfscommissie heeft ten onrechte de conclusie getrokken dat het verzoek was ingetrokken. Werknemer is uitgenodigd voor de vergadering van 18 april 2006 om te stemmen over het voorgenomen besluit een verzoek ex artikel 13 WOR te doen. Hij heeft zich echter hiervoor afgemeld. Werknemer stelt dat de OR niet-ontvankelijk is nu deze het bemiddelingsverzoek heeft ingetrokken voordat de Bedrijfscommissie uitspraak kon doen en ontkent de door de ondernemer gestelde feiten.
Kantonrechter:
De OR heeft overeenkomstig artikel 36 lid 3 WOR alvorens het verzoek in te dienen de Bedrijfscommissie verzocht om bemiddeling c.q. advies. Volgens werknemer heeft de OR alsnog niet aan dit vereiste voor ontvankelijkheid voldaan door het verzoek aan de Bedrijfscommissie in te trekken. Het verweer faalt. Immers uit de toelichting op lid 3 van artikel 36 WOR volgt dat voor ontvankelijkheid van een verzoek als dit volstaat dat een voorafgaand verzoek tot bemiddeling aan de Bedrijfscommissie is gedaan. Voor ontvankelijkheid is dus niet vereist dat, bij afwezigheid van een succesvolle bemiddeling, een advies voorhanden is. Daarbij komt dat blijkens de brief van de Bedrijfscommissie de commissie, louter op grond van de mededeling die de OR bij de aanvang van de zitting zou hebben gedaan geen heil te zien in een bemiddeling die ertoe strekte een werkbare verhouding te laten ontstaan, de conclusie heeft getrokken dat de OR defacto het verzoek heeft ingetrokken. De Bedrijfscommissie heeft er daarbij aan voorbij gezien dat op haar de verplichting rust, als een minnelijk schikking niet kan worden gerealiseerd een schriftelijk verslag van haar bevindingen uit te brengen met een advies over de oplossing van het geschil. Het uitblijven van dit verslag kan niet aan de OR worden verweten. Voorts staat vast dat werknemer in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord op het voorgenomen besluit van de OR dit verzoek aan de Kantonrechter te doen. De OR is daarom ontvankelijk.
De norm voor de beoordeling van het verzoek is of de handelwijze van werknemer een ernstige belemmering oplevert voor de werkzaamheden van de OR. Het moet om een uitzonderlijke situatie gaan en daaronder valt niet de enkele mening van (een gedeelte van) de OR dat werknemer een dwarsligger is of dat hij als lastig wordt ervaren. Er kan sprake zijn van een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de OR bij het herhaaldelijk handelen in strijd met de verplichting tot geheimhouding of het doen van mededelingen met de kennelijke bedoeling positie en geloofwaardigheid van de OR te ondergraven. Onder de geheimhoudingsplicht valt ook de informatie die werknemer buiten de vergaderingen van de OR om krijgt en waarvan hij weet of moet begrijpen dat anderen in de onderneming (nog) niet over die informatie beschikken en hij als lid van de OR wel en dat door hem gedane mededelingen door het personeel worden gezien als afkomstig van de OR. De door de OR genoemde voorvallen zijn van dien aard dat deze aan de hiervoor genoemde definitie kunnen voldoen. Werknemer heeft met betrekking tot het voorval in oktober 2005 (doorvertellen vertrouwelijke informatie over een der bedrijven) aangevoerd dat het niet om vertrouwelijke informatie ging en dat er geen sprake was van een geheimhoudingsplicht. Dit verweer faalt. Informatie over een mogelijke andere werkwijze van een bedrijf is naar haar aard vertrouwelijk zolang deze niet door de directie aan het voltallige personeel bekend is gemaakt. Bovendien valt uit zijn mededeling, dat hij aan degene aan wie hij de informatie gaf zou hebben gezegd dat het vertrouwelijk moest blijven, af te leiden dat hij begreep dat hij die informatie niet zomaar kon verstrekken. De OR heeft de uitlating van werknemer aangaande de 4-daagse werkweek niet aannemelijk gemaakt. Werknemer heeft niet weersproken dat hij prematuur heeft rondgepraat dat het individueel opnemen van vakantie niet doorging. Een dergelijke mededeling is in strijd met de geheimhoudingsplicht van werknemer als OR-lid. Hetzelfde geldt voor de niet bestreden mededeling van werknemer aan het personeel dat men personeel zou 'wippen'. Ook zijn handelwijze daarna om de positie van de OR ter discussie te stellen en daarbij handtekeningenacties te houden heeft geleid tot een ernstige verstoring van de verhoudingen binnen de OR en aldus tot een OR die in wezen niet meer de taken kon uitoefenen waarvoor hij is opgericht. Uit dit alles volgt dat de OR in voldoende mate heeft aangetoond dat werknemer bij herhaling zijn plicht tot geheimhouding heeft geschonden en dat hij ook overigens zich zodanig heeft opgesteld dat daardoor de OR in zijn werkzaamheden ernstig wordt belemmerd. De ernst van het conflict geeft grond voor uitsluiting van werknemer voor alle werkzaamheden van de OR voor de rest van zijn termijn.
DATUM UITSPRAAK: 31 juli 2006
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Amersfoort
NAAM PARTIJEN: GOR Doornenbal Holding BV / Mol
VINDPLAATS: JAR 2006/212
Advokatenkollektief Utrecht