Bedrijfsmaatschappelijk werk
Uitspraak: Uitbesteding (3)

Uitspraak: Uitbesteding (3)

Heeft de OR instemmingsrecht bij een besluit tot uitbesteding van het maatschappelijk werk aan een externe organisatie? (ROR 1997/27)

Uitspraak Rechtbank Amsterdam: Ja, omdat de regeling van het bedrijfsmaatschappelijk werk zelf anders wordt en niet alleen de uitvoering. Er is geen reden voor de rechter om vervangende toestemming te verlenen want het financiële belang van de werkgever weegt niet op tegen het belang van de OR.

Situatie:

De ondernemer is van plan het bedrijfsmaatschappelijk werk, dat wordt verricht door werknemers in dienst van het concern KPN, waarvan KPN Risicom deel uitmaakt, uit te besteden aan een externe organisatie. Dit plan zou een besparing opleveren van 10.000,= op jaarbasis. De OR heeft geweigerd hiermee in te stemmen. Volgens de OR zal de betrokkenheid van de vijf maatschappelijk werkers in dienst van de externe organisatie bij hun cliënten minder zijn dan van de huidige maatschappelijk werker, die in dienst is van het concern. Deze is ook veel beter ingevoerd in de bedrijfscultuur. De ondernemer voert bij de kantonrechter allereerst aan dat voor dit besluit geen instemming vereist is omdat het niet gaat om de wijziging van een regeling, maar om de uitvoering daarvan. Subsidiair vraagt de ondernemer vervangende toestemming om het besluit te nemen.

Kantonrechter:

Het besluit is inderdaad niet instemmingsplichtig, maar nu de ondernemer zonder voorbehoud (dus niet 'voor zover vereist') instemming aan de OR heeft gevraagd, kan hij zich in redelijkheid daar nu niet meer op beroepen. Niet valt in te zien dat de van buiten komende maatschappelijk werkers niet in staat zouden zijn zich de specifieke kennis omtrent de bedrijfscultuur eigen te maken. Evenmin valt in te zien dat de toegangsdrempel tot het bedrijfsmaatschappelijk werk hoger zou zijn dan in de huidige situatie. Bovendien is van groot belang dat de ondernemer evaluatie van de nieuwe opzet aan de OR heeft toegezegd. Onder die voorwaarde acht de kantonrechter de weigering van de OR met het voornemen in te stemmen niet redelijk. De kantonrechter verleent vervangende toestemming.

Rechtbank:

In de bestaande regeling kan de werknemer van KPN Risicom contact opnemen en een afspraak maken voor een gesprek met een bedrijfsmaatschappelijk werker zonder noodzakelijke tussenkomst/medeweten van een functionaris van KPN Risicom. Deze procedure zal na uitbesteding in die zin veranderen dat een afspraak tussen een werknemer en het maatschappelijk werk pas tot stand komt na tussenkomst van de personeelsadviseur van deze werknemer. Daarmee verandert de regeling zelf en niet slechts de uitvoering. Het betreft een essentiële wijziging met gevolgen voor met name de privacy van werknemers die de maatschappelijk werker willen consulteren. Daarom is het besluit instemmingsplichtig.

Blijkens de wetsgeschiedenis van art. 27 lid 4 WOR dient de rechter bij een verzoek om vervangende toestemming eerst tegen elkaar af te wegen de argumenten van de ondernemer voor zijn voorgenomen besluit en de argumenten van de OR om zijn instemming hieraan te onthouden. Wegen de argumenten van beide partijen even zwaar, dan onthoudt de rechter zijn goedkeuring, tenzij de ondernemer kan aantonen dat er zwaarwegende bedrijfseconomische, -organisatorische of -sociale redenen zijn die tot goedkeuring van het voorgenomen besluit noodzaken. In dit geval is geen sprake van zwaarwegende argumenten als hiervoor bedoeld, zodat nu alleen de argumenten inhoudelijk moeten worden gewogen. Het financiële belang van de ondernemer (besparing van 10.000,= per jaar) weegt niet op tegen het belang van de OR, met name gelegen in de bescherming van de privacybelangen van de werknemers. Bovendien wordt de toegangsdrempel voor het maatschappelijk werk verhoogd. De weigering van de OR zijn instemming te verlenen is dus niet onredelijk. Verleent geen vervangende toestemming.

DATUM UITSPRAAK: 25 juni 1997
RECHTERLIJK COLLEGE: Rechtbank Amsterdam
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad KPN Risicom BV / KPN Risicom BV
VINDPLAATS: ROR 1997/27; JAR 1997/149

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht