Instemmingsrecht
Uitspraak: Tijdstip inroepen nietigheid

Uitspraak: Tijdstip inroepen nietigheid

Is een besluit dat trekken vertoont van meerdere onderwerpen uit artikel 27 lid 1 WOR, instemmingsplichtig en wat is het gevolg van het te laat inroepen van de nietigheid? (ROR 2000/19)

Uitspraak Kantonrechter: Ja, voor de toepassing van het instemmingsrecht is een zodanig besluit gelijk aan een 100% instemmingsplichtig besluit, maar een mededeling dat iets instemmingsplichtig is staat niet gelijk aan het inroepen van de nietigheid. De OR komt met zijn nietigheidverklaring te laat. 

Situatie:

NS Verkeersleiding heeft, onder andere bij brief van 2 juli 1998 aan de Procesmanagers, in de onderneming kenbaar gemaakt gebruik te willen gaan maken van de zogenaamde Toetsbank. De Toetsbank is een geautomatiseerd systeem, te gebruiken door de trein­dienstleiders van NS Verkeersleiding. Aan de hand van simulatie van praktische situaties stelt het systeem op een beeldscherm aan de deelnemer meerkeuzevragen over spoorwegveiligheid, waarmee diens actuele vakkennis wordt getoetst. De Toetsbank stelt vast welke aspecten van de spoorwegveiligheid de deelnemer wel en welke hij niet voldoende beheerst. In het laatste geval verstrekt de Toetsbank een studie-advies. 

Volgens de ondernemings­raad is de invoering van de Toetsbank een instemmingsplichtig besluit op grond van artikel 27 lid 1 onder f, g en/of l WOR, hetgeen hij bij brief van 21 juli 1998 aan de ondernemer heeft meegedeeld. NS Verkeersleiding meent dat het besluit niet instemmingsplichtig is en heeft het besluit niet schriftelijk aan de OR voorgelegd. Bij brief van 30 december 1998 heeft de OR uitdrukkelijk de nietigheid van het besluit ingeroepen. De ondernemer heeft het geschil met betrekking tot het instemmingsrecht aan de kantonrechter voorgelegd en daarbij tevens gesteld dat de ondernemingsraad te laat de nietigheid heeft ingeroepen.

Kantonrechter: 

Uit het arrest van de Hoge Raad 26 juni 1987, NJ 1988.93, moet worden opgemaakt dat een besluit dat trekken vertoont van meerdere van de in artikel 27 lid 1 WOR opgesomde instemmingsplichtige besluiten en daarmee in hoge mate overeenstemt, voor de toepassing van het instemmingsrecht daarmee op één lijn moet worden gesteld. Als dus, bij wijze van voorbeeld, een regeling voor 50% het karakter heeft van een personeels­beoordelingsregeling en voor 50% het karakter van een personeelsopleidingsregeling, dan is het besluit voor 100% instemmingsplichtig. 

De invoering van de Toetsbank is instem­mingsplichtig op grond van artikel 27 lid 1 onder f omdat dit besluit trekken vertoont van een regeling op het gebied van de personeelsopleiding nu NS Verkeersleiding in de brief van 2 juli 1998 schreef dat de uitslag van de Toetsbank gebruikt wordt “voor het vaststellen van de leerbehoefte en het bijpassende leertraject”. Verder is de invoering ervan instemmings­plichtig op grond van art. 27 lid 1 onder g, omdat dit besluit trekken vertoont van een regeling op het gebied van de personeelsbeoordeling nu NS Verkeersleiding in de brief van 2 juli 1998 schreef dat een zeer slechte uitslag als indicatie kan dienen om de inzet­baarheid van een deelnemer te heroverwegen en kan worden gebruikt als informatiebron voor functioneringsgesprekken. Bovendien is de invoering ervan instemmingsplichtig op grond van art. 27 lid 1 onder l, omdat de Toetsbank geschikt is om prestaties van de treindienstleiders waar te nemen, ook al vindt de waarneming niet bij de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden plaats, maar in een gesimuleerde situatie. Kortom: de Toets­bank vertoont zodanige trekken van een personeelsopleidingsregeling, een personeelsbe­oordelingsregeling en een personeelsvolgsysteem dat het besluit tot invoering ervan voor de toepassing van artikel 27 WOR met de daarin limitatief opgesomde besluiten gelijk moet worden gesteld. 

Uit de brief van 2 juli 1998 aan de Procesleiders blijkt dat NS Verkeerslei­ding in juli 1998 een begin heeft gemaakt met de uitvoering van haar besluit tot invoering van de Toetsbank. Deze brief is niet in afschrift naar de OR gezonden, maar de OR heeft er kennelijk, gelet op zijn brief van 21 juli 1998, wel spoedig kennis van genomen. In die brief heeft de OR echter nagelaten uitdrukkelijk de nietigheid van het besluit in te roepen, maar volstaan met de vaststelling dat de geno­men besluiten instemmingsplichtig zijn. Deze mededeling kan niet worden gelijk gesteld met een beroep op nietigheid als bedoeld in artikel 27 lid 5 WOR. De rechtszekerheid voor de ondernemer vereist dat de OR, wanneer hij meent dat een besluit nietig is, de nietigheid ook met zoveel woorden inroept. De nietigheid zoals ingeroepen bij de brief van 30 december 1998 kwam te laat, omdat uit de brief van 21 juli 1998 blijkt dat de OR heeft begrepen dat de ondernemer in juli een begin had gemaakt met de uitvoering.

DATUM UITSPRAAK: 8 februari 2000 
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter 
NAAM PARTIJEN: NS Verkeersleiding BV / OR NS Verkeersleiding 
VINDPLAATS: ROR 2000/19; JAR 2000/56

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht