Uitspraak: Sociaal plan te mager
Is de financiële vergoeding die de ondernemer haar werknemers biedt bij het vervallen van hun functie door bedrijfseconomische omstandigheden redelijk, nu het voorgaande sociaal plan net afloopt en geen nieuw akkoord met de vakbonden is bereikt? (LJN: BQ4083, JAR 2011/180 en Praktijkbl. OR 2011 afl. 7/8 blz. 37)
Uitspraak Kantonrechter: Nee, goed werkgeverschap brengt mee dat de ondernemer tegenover zijn werknemers zorgvuldig dient op te treden, hetgeen in voorkomend geval ook kan en leidt tot een verplichting om aan hen een redelijke vergoeding te betalen. Ondernemer heeft onvoldoende rekening gehouden met de nadelige financiële gevolgen voor zijn werknemers die de voorgenomen reorganisatie met zich zou brengen, en niet gebleken is dat hij zich bij banken en aandeelhouders heeft ingespannen het mogelijk te maken het geldende sociaal plan te verlengen.
Situatie:
Limburg Kozijnen (LK) (waarvan Doorwin BV de bestuurder is) verzoekt de arbeidsovereenkomst met Verweerder te ontbinden. In 2009 en 2010 werden aanzienlijke verliezen geleden en de verwachting is dat dit ook in 2011 het geval zal zijn. Gezien de stagnatie in de bouw is er voor LK geen werk meer. Teneinde de continuïteit van haar ondernemingen te waarborgen, is de Doorwin groep genoodzaakt een ingrijpende en kostenbesparende reorganisatie door te voeren. Als gevolg daarvan zal LK worden gesloten. Dat betekent dat 21 medewerkers, w.o. Verweerder, moeten afvloeien. Over deze reorganisatie en de gevolgen daarvan heeft LK overleg gevoerd met COR en vakbonden. Dit heeft er toe geleid dat er t.b.v. het af te vloeien personeel een sociaal plan werd opgesteld dat voorziet in toekenning van een financiële vergoeding. De bonden hebben geweigerd dat sociaal plan goed te keuren. Volgens Verweerder werden zowel COR als bonden geconfronteerd met een definitief besluit tot sluiting van LK en was er geen ruimte voor overleg over de nadelige gevolgen. In dat verband betwist hij dat er met de bonden een principeakkoord was bereikt over een sociaal plan. Werknemers en bonden zijn nooit akkoord gegaan met de aangeboden vergoeding van C=0,3. Die is immers aanzienlijk lager dan o.g.v. het sociaal plan dat gold tot 1 januari 2011, waarin de vergoeding C=0,7 bedroeg.
Kantonrechter:
In voldoende mate is aannemelijk geworden dat LK, feitelijk Doorwin BV, t.g.v. bedrijfseconomische omstandigheden genoodzaakt is een kostenbesparende reorganisatie door te voeren, w.o. inkrimping van haar personeelsbestand en dat dit sluiting van vestiging Sittard met zich brengt. Daardoor komt de arbeidsplaats van Verweerder te vervallen, terwijl LKvoor hem geen andere passende functie heeft. Voorop staat daarbij dat LK vanuit haar verantwoordelijkheden voor een zo goed mogelijke bedrijfsvoering en waarborging van de continuïteit van haar ondernemingen, vrij is haar ondernemingen vorm te geven op de wijze die haar goeddunkt. In beginsel moet zij dus de ruimte hebben om wijzigingen aan te brengen in haar organisatie indien daartoe – zoals hier – aanleiding bestaat. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat LK voor hem binnen de Doorwin groep een andere passende functie heeft. Voormelde bedrijfseconomische omstandigheden leveren op een verandering in de omstandigheden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst dient te eindigen.
Goed werkgeverschap brengt wel mee dat LK tegenover Verweerder zorgvuldig dient op te treden, hetgeen in voorkomend geval ook kan en zal leiden tot een verplichting om aan hem een alle omstandigheden in aanmerking genomen redelijke vergoeding te betalen. Verweerder is van mening dat aan hem, gelet op zijn persoonlijke situatie, zijn eenzijdige werkervaring en opleiding en de huidige slechte situatie op de arbeidsmarkt, een vergoeding dient te worden toegekend van € 146.701,83 bruto. Dat zijn arbeidsplaats na 43 jaar trouwe dienst is komen te vervallen is immers niet aan hem te wijten. Vooropgesteld zij, dat indien een onderneming o.g.v. bedrijfseconomische omstandigheden een kostenbesparende reorganisatie moet doorvoeren en daardoor er personeel moet afvloeien, dit in beginsel voor rekening en risico van de werkgever komt. Hier is dat niet anders. In dat verband staat vast dat LK in 2009 eveneens een reorganisatie heeft doorgevoerd waarbij 85 werknemers zijn afgevloeid en dat destijds in overleg met COR en bonden een sociaal plan tot stand is gekomen er op neer komende dat aan de af te vloeien werknemers een vergoeding werd betaald met correctiefactor C=0,7. Dit sociaal plan liep t/m 31 december 2010. Volgens Doorwin BV is er in september en oktober 2010 intensief overleg geweest tussen banken, aandeelhouders en managers over de te volgen nieuwe strategie om de Doorwin groep uit de rode cijfers te krijgen en was eind oktober 2010 helder welk scenario gevolgd zou worden. Het lijkt er op dat Doorwin BV gedurende die overleggen onvoldoende rekening heeft gehouden met de nadelige financiële gevolgen voor haar werknemers die de voorgenomen reorganisatie met zich zou brengen. Gesteld noch gebleken is dat Doorwin zich bij banken en aandeelhouders heeft ingespannen het mogelijk te maken het geldende sociaal plan te verlengen zodat aan de af te vloeien werknemers eenzelfde vergoeding zou worden betaald als aan hen die in 2009 zijn afgevloeid. Het na de reorganisatie in 2009 overgebleven personeel heeft zich immers meer nog dan daarvoor ingezet om LK draaiende te houden. Van die werknemers, waarvan de meesten een (zeer) langdurig dienstverband bij LK hebben kan dan ook niet verlangd worden dat zij genoegen nemen met een vergoeding die minder dan de helft bedraagt dan de vergoeding waarop zij een paar maanden geleden o.g.v. het oude sociaal plan aanspraak hadden kunnen maken. De thans aangeboden vergoeding acht de Ktr dan ook evident onbillijk. Gelet op alle relevante omstandigheden, w.o. de leeftijd van Verweerder, het laatst genoten bruto-loon incl. vakantiebijslag, zijn jarenlange eenzijdige werkervaring en opleiding die hem mogelijk zullen hinderen bij het vinden van een gelijkwaardige baan, acht de Ktr het billijk om aan Verweerder een vergoeding toe te kennen van € 146.701,83 bruto.
DATUM UITSPRAAK: 12 mei 2011
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Sittard-Geleen
NAAM PARTIJEN: Limburg Kozijnen BV / Verweerder (samen met 20 andere ontbindingsverzoeken behandeld)
VINDPLAATS: LJN: BQ4083, JAR 2011/180 en Praktijkbl. OR 2011 afl. 7/8 blz. 37
Advokatenkollektief Utrecht