Uitspraak: Slechtere arbeidsvoorwaarden
Is het besluit van een waterbedrijf tot het oprichten van een vennootschap die commerciële activiteiten gaat ontplooien op een aanverwant terrein kennelijk onredelijk als voor de externe aan te trekken werknemers slechtere arbeidsvoorwaarden gaan gelden dan voor de eigen werknemer? (ROR 2002/21)
Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, bedrijfseconomische redenen maken het redelijk dat de ondernemer enige flexibiliteit in zijn arbeidsvoorwaarden wil leggen. Daarnaast vindt onderzoek plaats naar een eigen arbeidsvoorwaardenbeleid.
Situatie:
Hydron Zuid-Holland houdt een onderneming in stand die zich richt op het houden van toezicht op de kwaliteit van (drink)water en die behoort tot de nutssector ‘waterleidingbedrijven’. Op de arbeidsovereenkomsten tussen Hydron en haar werknemers zijn de bepalingen van de WWB-CAO van toepassing. Op 8 maart 2001 heeft Hydron aan de ondernemingsraad advies gevraagd over het voorgenomen besluit te komen tot oprichting van de besloten vennootschap, AquaServa BV waarin derden een (minderheids)belang kunnen nemen, met als doelstelling ‘het geven van adviezen op het gebied van bestrijding van bacteriologische besmettingen in (drink)-waterinstallaties’. Hydron heeft daarbij aangegeven van plan te zijn om, zolang de op te richten vennootschap nog geen eigen werknemers in dienst heeft, werknemers van Hydron op basis van detachering werkzaamheden ten behoeve van de dan opgerichte vennootschap te laten verrichten. Op die te detacheren medewerkers blijft de WWB-CAO van toepassing. Hydron gaf verder aan, voor werknemers die in de toekomst rechtstreeks in dienst zullen treden van de nieuwe vennootschap, nieuwe arbeidsvoorwaarden te zullen ontwikkelen zonder dat de WWB-CAO van toepassing zal zijn. Hangende de behandeling van de adviesaanvraag heeft Hydron op 30 maart 2001 AquaServa opgericht. De ondernemingsraad heeft zich tegen deze oprichting niet verzet omdat Hydron bereid was toe te zeggen dat vooralsnog alleen vanuit Hydron gedetacheerde werknemers in de nieuwe onderneming werkzaam zullen zijn en de ondernemingsraad alsnog advies kan uitbrengen. Bij brief van 19 maart 2002 heeft de ondernemingsraad een negatief advies uitgebracht, met een aantal voorwaarden. De ondernemingsraad geeft in het advies aan dat hij betrokken wil worden bij het opstellen van de arbeidsvoorwaarden voor de bij AquaServa in dienst komende werknemers, en dat daarbij moet worden uitgegaan van de WWB-CAO. De ondernemingsraad meent dat niet valt in te zien waarom de bepalingen van de ‘raam’ WWB-CAO niet ook van toepassing kunnen zijn op de extern te werven medewerkers, nu de commerciële activiteiten ‘watergerelateerd’ en dus vergelijkbaar zijn en verband houden met de activiteiten van Hydron. Er bestaat binnen de ‘raam-CAO’ voldoende ruimte voor het ontwikkelen van een gedifferentieerd arbeidsvoorwaardenpakket. De ondernemer wenst voor de extern te werven werknemers echter een eigen, commercieel arbeidsvoorwaardenpakket te ontwikkelen en besluit overeenkomstig zijn voornemen.
Ondernemingskamer:
Tussen partijen bestaat overeenstemming over het feit dat de arbeidsvoorwaarden voor extern aan te trekken werknemers van AquaServa in negatieve zin zullen afwijken van welke gelden voor (gedetacheerde) werknemers van Hydron Zuid-Holland. De activiteiten van AquaServa kunnen weliswaar als ‘watergerelateerd’ worden aangemerkt, maar anders dan ten aanzien van de activiteiten van Hydron Zuid-Holland het geval is, gaat het daarbij niet om publiekrechtelijk getint toezicht, maar om advisering ten behoeve van de private, commerciële markt waar concurrentie zal kunnen worden ondervonden. AquaServa zal voorts andere partijen moeten interesseren om in haar activiteiten te participeren. Deze omstandigheden kunnen in redelijkheid aan het besluit ten grondslag worden gelegd, ook al zijn ze wellicht niet op zichzelf en zonder meer doorslaggevend, want AquaServa blijft met Hydron in een groep verbonden. Hoewel de WWB-CAO een ‘raam-CAO’ is en de ten behoeve van de AquaServa vast te stellen arbeidsvoorwaarden daarin zouden kunnen worden gepast, is het aannemelijk dat de WWB-CAO desondanks te duur zal blijken te zijn en/of te weinig flexibiliteit zal blijken te bezitten om AquaServa in staat te stellen een kostprijs voor haar producten te ontwikkelen die commercieel functioneren voor haar mogelijk maakt. Daar komt bij dat op landelijk niveau in een protocol tussen de werkgevers die onder de WWB-CAO vallen en de betrokken vakverenigingen is afgesproken dat een studie wordt verricht naar de wenselijkheid van aparte arbeidsvoorwaarden ten behoeve van op commerciële leest geschoeide ‘waterbedrijven’, waardoor de toepasselijkheid van die CAO voor die bedrijven niet is uitgesloten. Tenslotte is van belang dat het besluit niet op enige wijze nadeel toebrengt of kan toebrengen aan de onderneming van Hydron en/of van degenen die bij haar werkzaam zijn. De Ondernemingskamer wijst de verzoeken af.
DATUM UITSPRAAK: 10 juli 2002
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad van Hydron Zuid-Holland NV / Hydron Zuid-Holland NV
VINDPLAATS: ROR 2002/21
Advokatenkollektief Utrecht