Einde werk - Sluiting onderneming
Uitspraak: Samenvoegen vestigingen

Uitspraak: Samenvoegen vestigingen

Is een besluit tot sluiting van één vestiging en overbrenging van de productie naar andere vestiging kennelijk onredelijk als een concreet plan voor het verbeteren van de omzet ontbreekt? (SR 1994, nr.1, p. 17)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, de ondernemer heeft geen ondubbelzinnige toezegging gedaan dat de ene vestiging niet zou worden gesloten. De ondernemer heeft voordelen van overbrenging productie aannemelijk gemaakt. (art. 25 WOR, art. 26 lid 5 WOR)

Situatie:

De ondernemer wil de wafelfabriek in Den Bosch sluiten en de wafelproduktie naar Zaandam overbrengen, omdat deze voordeliger in Zaandam kan plaats vinden en het lange termijn perspectief bij voortgezette produktie in Den Bosch ontbreekt. Daarover werd advies aan de OR gevraagd. Er vond overleg en informatieuitwisseling plaats. De OR schakelde een eigen adviseur in, die berekende dat in Den Bosch ook aanmerkelijk op de kosten kan worden bespaard. De OR adviseerde negatief over dit voorgenomen besluit omdat door de ondernemer wisselende en onjuiste cijfers werden geproduceerd, waardoor het voor de OR niet mogelijk was zich een juist oordeel te vormen over de kosten en personele gevolgen van het besluit. Bovendien zou in het verleden door de ondernemer zijn toegezegd dat de wafelfabriek in Den Bosch niet zou worden gesloten. Ook ontbrak een strategisch plan met betrekking tot de ontwikkeling van de wafelproduktie, zodat het besluit niet voldoende was onderbouwd. De ondernemer nam een definitief besluit en volgde daarbij het advies van de OR niet. De OR is daarop in beroep gegaan.

Ondernemingskamer:

Door de ondernemer is geen ondubbelzinninge toezegging gedaan dat de vestiging in Den Bosch niet (binnen afzienbare termijn) zou worden gesloten. Nu de ondernemer aannemelijk heeft gemaakt dat overbrenging van de wafelproduktie naar Zaandam mede het voordeel oplevert dat daar -anders dan in Den Bosch- voor produkt-innovatie noodzakelijke investeringen kunnen worden gedaan, is het besluit niet kennelijk onredelijk. Wel had het alleszins voor de hand had gelegen dat de ondernemer een in ieder geval enigzins concreet strategisch plan met betrekking tot de verbetering van de wafelomzet zou hebben geformuleerd. De OR had daar immers bij herhaling naar gevraagd. Maar het ontbreken van zo’n strategisch plan maakt het besluit echter niet kennelijk onredelijk.

Wijst het verzoek af.

DATUM UITSPRAAK: 30 september 1993
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Koninklijke Verkade NV / Koninklijke Verkade NV
VINDPLAATS: SR 1994, nr.1, p. 17.

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht