Politiek primaat
Uitspraak: Politiek primaat (4)

Uitspraak: Politiek primaat (4)

Heeft de ondernemer terecht de OR niet om instemming gevraagd bij een wijziging van het functiewaarderingssysteem, nu er sprake is van een vastgestelde regeling door een publiekrechtelijk orgaan? (NJ 2006/536)

Uitspraak Hoge Raad: Ja, de ondernemer heeft terecht gebruik gemaakt van artikel 27 lid 3 WOR, waardoor geen instemming aan de OR behoeft te worden gevraagd wanneer overeenstemming bestaat tussen ondernemer of vakbond alsmede wanneer er een vaststelling bestaat door een publiekrechtelijk orgaan. 

Situatie:

Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft de ondernemer zich akkoord verklaard met een voorstel van de Concernafdeling Personeel en Organisatie tot wijziging ('vernieuwing') van het functiewaarderingssysteem MRF/MRI alsmede van het gemeentelijk functiegebouw (het functiewaarderingsbesluit). Alle diensten en stadsdelen van de gemeente zijn verplicht dit nieuwe systeem toe te passen. De vakbonden hadden reeds op 1 juli 2003 in het Informeel Overleg ingestemd met het voorstel. De ondernemer heeft het functiewaarderingsbesluit niet ter instemming aan de OR voorgelegd. 

De OR heeft op grond van artikel 27 lid 5 WOR de nietigheid van het functiewaarderingsbesluit ingeroepen. De OR heeft het geschil voorgelegd aan de Bedrijfscommissie voor de Overheid. Deze heeft de klacht dat het functiewaarderingsbesluit ten onrechte niet ter instemming aan de OR is voorgelegd verworpen. Vervolgens heeft de OR de Kantonrechter verzocht te bepalen dat de ondernemer verplicht is zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van zijn functiewaarderingsbesluit en dat hij verplicht is alsnog ingevolge artikel 27 lid 2 WOR dat besluit ter instemming voor te leggen aan de OR. Bij Kantonrechter en Hof werd de OR eveneens in het ongelijk gesteld.

Hoge Raad:

Het Hof heeft overwogen dat partijen verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of het bij het functiewaarderingsbesluit gaat om ‘een regeling van arbeidsvoorwaarden, vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan’ in de zin van artikel 27 lid 3 WOR, zodat daarvoor ingevolge deze bepaling geen instemming van de OR is vereist. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat er sprake is van een regeling, vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan, waarbij arbeidsvoorwaarden zijn vastgesteld, zodat zich in beginsel de situatie voordoet, waarop artikel 27 lid 3 ziet. De omstandigheid dat het hier een regeling van de overheid voor eigen personeel betreft, doet dit oordeel niet anders zijn. Ook overigens, aldus het Hof, bestaat geen aanleiding de ondernemer een beroep op artikel 27 lid 3 WOR te ontzeggen. In deze bepaling is – voor zover deze een inbreuk maakt op het instemmingsrecht van een OR indien arbeidsvoorwaarden in een CAO zijn vastgelegd – tot uitdrukking gebracht dat het primaat om te onderhandelen over de primaire arbeidsvoorwaarden berust bij de vakorganisaties. Daartoe prevaleren met de vakorganisaties gemaakte afspraken boven het instemmingsrecht van de OR. Aldus is de ondernemer niet verplicht over dezelfde aangelegenheden tweemaal te onderhandelen, waarbij geldt dat het instemmingsrecht van de OR over enig in artikel 27 lid 1 genoemd onderwerp gehandhaafd blijft voor zover het betreffende onderwerp in de betrokken CAO niet uitputtend is geregeld en de CAO de ondernemer ruimte laat voor het stellen van nadere regels. 

Het cassatiemiddel betoogt dat het functiewaarderingsbesluit niet valt onder de uitzondering van artikel 27 lid 3 WOR, waarin wordt bepaald dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde instemming niet is vereist voor zover de betrokken aangelegenheid reeds inhoudelijk is geregeld in een CAO of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan. De WOR was tot de inwerkingtreding op 5 mei 1995 van de hierna te noemen wet niet van toepassing op arbeidsvoorwaarden van het eigen personeel van de overheid. Voor zover het ging om een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan zag artikel27 lid 3 dan ook op regelingen voor personeel van instellingen die wel onder de WOR vielen, zoals regelingen voor privaatrechtelijke instellingen die uit publieke middelen bekostigd of gesubsidieerd werden. De bepaling van artikel 27 lid 3 is bij de Wet van 13 april 1995, houdende regeling van de medezeggenschap van het overheidspersoneel inhoudelijk niet gewijzigd. Artikel 27 lid 3 strekt ertoe (regelingen in) arbeidsvoorwaarden waarover in onderhandelingen tussen werkgevers en vakbonden overeenstemming is bereikt, alsmede die, vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan, aan het instemmingsvereiste van lid 1 te onttrekken. Gelet op deze strekking en hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat er geen grond lid 3 niet van toepassing te achten op het zich hier voordoende geval dat de overheid arbeidsvoorwaarden vaststelt voor het eigen personeel. Dit geldt temeer wanneer, zoals in dit geval, die voorwaarden in samenspraak met de vakbonden zijn vastgesteld. 

Het cassatiemiddel faalt derhalve.

DATUM UITSPRAAK: 29 september 2006
RECHTERLIJK COLLEGE: Hoge Raad
NAAM PARTIJEN: OR Stadsdeel Zuideramstel Gemeente Amsterdam / College van B&W Amsterdam
VINDPLAATS: NJ 2006/536

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht