Uitspraak: Politiek primaat (1)
Vormt het 'primaat van de politiek' een uitzondering op het adviesrecht van de OR als het besluit gevolgen heeft voor de betrokken werknemers? (JAR 1998/97)
Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, het besluit tot samenvoeging van ondernemingen heeft personele gevolgen en is daarom adviesplichtig ongeacht de vraag of het primaat van de politiek hier aan de orde is. (art. 25 WOR, art. 46d WOR)
Situatie:
Op grond van een nieuwe wet heeft de staat op 1 januari 1998 de Kamer van Koophandel Rotterdam ingesteld voor een gebied waarin eerst drie kamers van koophandel bestonden, die door dit besluit werden samengevoegd. Het nieuwe gebied is echter 10% kleiner dan het totale gebied waarvoor de oorspronkelijke drie kamers waren ingesteld. Dit heeft tot gevolg dat minder ondernemingen onder het nieuwe gebied vallen waardoor de inkomsten van de KvK Rotterdam in vergelijking met de drie samengevoegde kamers tezamen zijn verminderd. De gezamenlijke ondernemingsraden hebben bij de OK beroep aangetekend tegen het besluit van de Staatssecretaris tot vaststelling van het gebied KvK Rotterdam, omdat ten onrechte geen advies is gevraagd.
Ondernemingskamer:
Verzoekers zijn/waren de onderscheiden ondernemingsraden van de samengevoegde KvK's. Kennelijk gaan partijen ervan uit dat dit feitelijk samenwerkingsverband (tevens) moet worden beschouwd als de OR van de KvK Rotterdam. De OK zal partijen daarin volgen. Het besluit is genomen door de staat en niet door de KvK Rotterdam. Geen moeder-dochterverhouding tussen staat en KvK. In concern-verhouding zal in beginsel -ook indien het beleid centraal wordt voorgeschreven- een besluit van de dochter in het geding zijn, althans een besluit dat aan de dochter kan worden toegerekend. In casu gaat het om rechtsfeiten (er 'is' een KvK Rotterdam en het gaat om 'overgang' van rechten en plichten en niet om 'overdracht') die de KvK Rotterdam zijn 'overkomen'. Niettemin zijn er besluiten genomen die ex art. 25 WOR adviesplichtig zijn. Nu de staat met deze besluitvorming rechtstreeks heeft ingegrepen in de onderneming(en) van de samen te voegen kamers van koophandel, moet de staat met het oog op de toepassing van de WOR in zoverre tenminste als mede-ondernemer worden aangemerkt. Zo wordt voorkomen dat de WOR in dit soort verhoudingen geen betekenis zou hebben en wordt bereikt dat het orgaan dat het besluit neemt zelf de correcte besluitvorming -mede- in de hand heeft en als partij in een eventuele beroepsprocedure kan worden betrokken. Hieruit volgt niet zonder meer dat de staat ook advies had moeten vragen. De staat en de KvK Rotterdam hadden in onderling overleg dienen te bepalen door wie en op welke wijze het advies zou worden gevraagd opdat het advies bij de besluitvorming van de staat van wezenlijke invloed had kunnen zijn. Daarom moet KvK Rotterdam in de gegeven omstandigheden tevens als ondernemer worden aangemerkt. Nu het besluit gevolgen heeft voor de in de onderneming werkzame personen is het besluit reeds daarom adviesplichtig, ongeacht of de uitzonderingsbepaling van art. 46d WOR van toepassing is. De Ondernemingskamer verklaart dat de ondernemer in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. Nu de Staatssecretaris zich bereid heeft verklaard te praten over het oplossen van de problemen die de gebiedsverkleining hebben meegebracht, hoeft het besluit niet te worden ingetrokken.
DATUM UITSPRAAK: 2 april 1998
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: De gezamenlijke Ondernemingsraden van voorheen de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en Beneden-Maas, voor Midden-Holland en voor Zuid-Holland Zuid, thans de Kamer van Koophandel en Fabrieken Rotterdam / 1. de Staat der Nederlanden en 2. Kamer van Koophandel en Fabrieken Rotterdam
VINDPLAATS: JAR 1998/ 97
Advokatenkollektief Utrecht