Rechtspositie OR-leden
Uitspraak: OR-Vz toegang geweigerd

Uitspraak: OR-Vz toegang geweigerd

Houdt het ontbindingsverzoek van de werkgever verband met het lidmaatschap van de OR van werknemer? (JAR 2009/85 en Rechtspraak voor Medezeggenschap 2009 afl. 3 blz. 3 e.v.)

Uitspraak Kantonrechter Sittard-Geleen: Ja, het blijkt voldoende dat bij besluitvorming door werkgeefster om werknemer van een of meer taken te ontheffen, zijn lidmaatschap van de OR en van de vakbond mede een rol hebben gespeeld.

Situatie:

Werkgeefster verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden wegens gewichtige redenen (verandering omstandigheden). Zij heeft het volgende aangevoerd. Werknemer was tot september 2007 Manager Financial Affairs en Directeur Nedcar Insurance. De verhouding tussen zijn financiële- en verzekeringsactiviteiten was ongeveer 20/80. Tevens was hij penningmeester van de Stichting van het Pensioenfonds van werkgeefster en van de Stichting Vervroegd Uittreden Nedcar. Hij was lid van de OR en van een vakbond. In 2007 is de arbeidsrelatie ernstig onder druk komen te staan. Werknemer was ontevreden over 2 pensioenkwesties en de gewijzigde bedrijfsautoregeling. Hij bleef steeds terugkomen op deze kwesties die volgens hem op onbevredigende wijze waren behandeld. Kwesties die overigens al geheel waren afgerond. Hij dreigde ter zake de publiciteit te zoeken. In talloze gesprekken heeft werkgeefster er bij hem op aangedrongen dat hij er goed aan zou doen zich bij de besluiten neer te leggen en is hij gewezen op de mogelijk verstrekkende gevolgen van het opnieuw ter discussie stellen van de besluiten. Hij heeft deze verzoeken naast zich neergelegd en heeft op 3 september 2007 een brief verstuurd aan al zijn collega's. Daarin uit hij op ondubbelzinnige wijze kritiek op werkgeefster (overdracht pensioenfonds had anders moeten worden vormgegeven en eenmalige solidariteitsinhouding pensioen op salaris had niet, althans anders moeten worden uitgevoerd). De strekking van zijn betoog is dat het personeel er bekaaid zou zijn afgekomen. Verder stelt hij dat de bedrijfsautoregeling zou zijn uitgehold. M.n. omdat werknemer de brief heeft ondertekend met al zijn functies, zorgde deze voor enorm veel opschudding binnen en buiten de onderneming. 

De brief is de directe aanleiding voor dit ontbindingsverzoek. Als gevolg van de brief is er iets wezenlijks in de relatie tussen partijen kapot gegaan. Werknemer was en is penningmeester van het bestuur van het Nedcar Pensioenfonds. Besloten was dit onder te brengen bij het bedrijfstak Pensioenfonds PME. Dit heeft geleid tot overdracht van de bij het eigen Pensioenfonds VCBV opgebouwde pensioenaanspraken naar PME en de overgang van de pensioenregeling naar PME. Werknemer heeft nooit gezegd het hiermee niet eens te zijn. Het volledige bestuur, de algemene deelnemersvergadering, de OR, vakbonden en een belangenvertegenwoordiger van het forum van ex-deelnemers en gepensioneerden hebben hiermee ingestemd. Ook de inhouding solidariteit pensioen op het salaris van 2007, was, na instemming door de bonden, een gepasseerd station. Werkgeefster heeft besloten dat als company car uitsluitend het eigen model Colt zou mogen worden gebruikt. De vakorganisaties hebben de beslissing ook gesteund. Werknemer reed een veel grotere auto dan een Colt en wilde niet terug naar de kleinere auto. De door hem aangevoerde medische gronden werden door werkgeefster in twijfel getrokken. Ook werknemer zou zich dus moeten verenigen met een wat kleinere auto. Uiteindelijk is e.e.a. geëscaleerd door de brief van 3 september 2007. Werkgeefster heeft daarop besloten werknemer op non actief te stellen. Werknemer heeft bij brief van 8 september 2007 uitvoerig gereageerd op zijn op non-actiefstelling. Werkgeefster is niet meer schriftelijk op het relaas van werknemer ingegaan omdat het zeer uitgebreid is en, volgens haar, daarin van de kern van de situatie wordt afgedwaald. De kern is dat er overeenstemming was over de overdracht van het pensioenfonds, alle betrokkenen daarmee akkoord waren en werknemer dit punt steeds weer ter discussie stelde. Een terugkeer in het Management Team en in de positie van Manager Financial Affairs was niet langer mogelijk. Werknemer heeft, nadat hij ruim 4 maanden ziek was geweest, zijn taken als Directeur Nedcar Insurance hervat. Hij houdt zich daarnaast bezig met de Stichtingen van het Pensioen- en VUT -fonds.

Kantonrechter:

O.g.v. de artt 7:670, leden 4 en 5, BW en 7:670a, lid 1 BW genieten (voormalige) OR-leden en vakbondleden ontslagbescherming indien de opzegging samenhangt met hun vakbondactiviteiten of (voormalige) OR activiteiten. Die ontslagbescherming kan slechts opzij gezet worden indien sprake is van zodanig zwaarwegende gewichtige redenen dat ondanks die bescherming ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd. De bepaling, dat een ontbindingsverzoek moet worden afgewezen indien dat verband houdt met een wettelijk opzegverbod, moet ruim worden uitgelegd. Niet slechts van belang is of het einde van het dienstverband wordt nagestreefd uitsluitend wegens een of meer van de in voormelde artikelen genoemde omstandigheden, maar ook of die omstandigheden mede een rol spelen bij het besluit van de werkgever om het dienstverband te beëindigen. Werkgeefster heeft herhaaldelijk gesteld dat de open brief van werknemer van 3 september 2007 cruciaal is geweest bij de beslissing om ontbinding na te streven. In haar brief aan werknemer van 5 september 2007 schrijft zij o.a.: “Die boodschap is u in indringende gesprekken medegedeeld, omdat de door u reeds eerder aangekondigde actie naar ons oordeel getuigt van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in de scheiding tussen uw formele bedrijfs- en bestuursfuncties en uw rollen als lid van de Ondernemingsraad c.q. lid van een Vakorganisatie” en “Daarnaast hebben wij meermaals geconstateerd dat u sensitieve informatie, waarover u uit hoofde van uw bedrijfsfunctie beschikt gebruikt in uw rol als lid van de Ondernemingsraad in het overleg met de Bestuurder.” 

Volgens de Ktr blijkt daaruit voldoende dat bij besluitvorming door werkgeefster om werknemer van een of meer taken te ontheffen, zijn lidmaatschap van de OR en van de vakbond mede een rol hebben gespeeld. Het verzoek houdt dus verband met een opzegverbod en dient reeds daarom afgewezen te worden. De vraag rijst dan of zich andere bijzondere omstandigheden voordoen die een gewichtige reden vormen voor ontbinding en wel zodanig dat die omstandigheden de ontslagbescherming opzij zetten. Werkgeefster stelt dat zij in 2007 meerdere indringende gesprekken heeft gevoerd met werknemer over de 3 kwesties. Volgens haar waren t.a.v. die onderwerpen besluiten genomen, had werknemer zelfs met de besluiten over de pensioendossiers ingestemd en acht zij het onaanvaardbaar dat hij als medeverantwoordelijk bestuurslid die besluiten daarna steeds weer ter discussie stelt. Daardoor heeft werkgeefster het vertrouwen in hem verloren. Zij stelt weliswaar dat werknemer tijdens reguliere overlegvergaderingen heeft ingestemd met de besluiten in de pensioendossiers, maar zij laat na concreet aan te geven waaruit dat blijkt. Uit de brief van werknemer van 8 september 2007, blijkt overigens dat hij het niet eens was en nog steeds niet is met de met PME gemaakte deal omdat werkgeefster kennelijk een bedrag van € 2,4 miljoen te veel zou hebben betaald aan PME en dat de inhouding Solidariteit Pensioen op salaris januari 2007 op een andere wijze werd uitgevoerd dan besloten. Werknemer erkent in die brief dat hij over die onderwerpen meerdere gesprekken met werkgeefster heeft gehad, maar volgens hem is pertinent onjuist dat bij hem de afgelopen weken en maanden herhaaldelijk met klem er op is aangedrongen om niet de publiciteit te zoeken. Werkgeefster heeft werknemer ook niet schriftelijk gewaarschuwd, laat staan gewaarschuwd dat verdergaande maatregelen zouden worden genomen als hij bleef volharden bij zijn standpunten. Werkgeefster heeft niet gereageerd op de brief van werknemer van 8 september 2007. Zij stelt slechts, dat zij niet op het relaas in die brief is ingegaan omdat het zeer uitgebreid is en volgens haar in die brief van de kern van de situatie wordt afgedwaald. De vraag of werknemer terecht bleef volharden in zijn standpunten kan hier niet aan de orde komen. Het besluit betreffende de bedrijfsautoregeling is kennelijk in december 2008 aangepast. Werkgeefster had de standpunten van werknemer echter niet zo maar naast zich neer moeten leggen, maar had het op haar weg gelegen om te onderzoeken of die standpunten aanleiding waren om de besluiten te herzien. Werkgeefster stelt dat de deskundigheid van werknemer groot is. Uit de brief van werknemer van 8 september 2007 blijkt verder dat volgens hem de kern van het probleem is dat hij van mening is dat sprake is van een ongezonde belangenverstrengeling tussen werkgeefster, de Stichting Pensioenfond VCBV en de Stichting Vervroegd Uittreden Nedcar. Werkgeefster heeft dat niet ontkracht. Zij stelt verder dat de handelwijze van werknemer disloyaal is. In dat verband staat vast dat werknemer meer dan 21 jaren uitstekend heeft gefunctioneerd. Werkgeefster verliest uit het oog dat werknemer in zijn brief van 8 september 2007 toegeeft dat het mogelijk verstandiger was geweest om de brief van 3 september 2007 niet te ondertekenen met zijn functies, dat die brief als jonge OR vertegenwoordiger een onhandige en onervaren zet was, dat het nooit zijn bedoeling is geweest bewust vanuit zijn functies de publiciteit te zoeken en dat hij dan ook oprecht zijn excuus aanbiedt. Verderop schrijft hij dat hij alleen het belang van werkgeefster en haar medewerkers op het oog heeft en dat hij haar een zeer warm hart toedraagt en 20 jaar zijn hart en zaligheid heeft verpand aan deze onderneming. Werkgeefster heeft hierop niet gereageerd. In elk geval is niet aannemelijk geworden dat werknemer disloyaal is. Hij heeft na 4 maanden ziek thuis te zijn geweest, het grootste gedeelte van zijn taken hervat en wordt herhaaldelijk vanwege zijn deskundigheid door collega’s geraadpleegd. Het afgelopen jaar hebben zich geen noemenswaardige incidenten voorgedaan. Het lijkt er op dat enkel sprake is van een vertrouwensbreuk tussen werknemer en een of meer leden van de Raad van Bestuur, met wie hij kennelijk zelden te doen heeft in zijn dagelijkse werkzaamheden. Voor zover er al sprake is van een verandering in de omstandigheden, is die verandering niet zodanig dat die ontbinding rechtvaardigt. Het verzoek van werkgeefster wordt dus afgewezen. 

DATUM UITSPRAAK: 29 januari 2009 
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Sittard-Geleen 
NAAM PARTIJEN: Netherlands Car BV / werknemer 
VINDPLAATS: JAR 2009/85 en Rechtspraak voor Medezeggenschap 2009 afl. 3 blz. 3 e.v.

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht