Achterban
Uitspraak: OR onterecht bij individueel conflict betrokken

Uitspraak: OR onterecht bij individueel conflict betrokken

Kan de werkgever in een ontbindingsverzoek vanwege verstoorde arbeidsrelatie onder meer aanvoeren dat dit breed in de organisatie wordt erkend getuige de notulen van een OV-vergadering, waarin ook de OR samenwerking met betreffende werknemer niet langer mogelijk acht? (LJN: BV1761)

Uitspraak Kantonrechter: Nee, werkgever heeft ten onrechte de positie van werknemer tijdens overleg met de OR aan de orde gesteld en de OR een standpunt doen laten innemen; die handelwijze tegenover werknemer kan niet anders dan als niet integer en niet zorgvuldig worden aangemerkt. 

Situatie:

Werkgever heeft Werknemer op 8 april 2009 voor 3 dagen geschorst omdat hij in strijd met de autorisatieregeling een e-mail van de computer van zijn leidinggevende heeft verwijderd. Werknemer heeft zich op 14 april 2009 ziek gemeld. Hij is sindsdien arbeidsongeschikt geweest. Werkgever heeft de Ktr ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Op 1 maart 2011 is dit verzoek afgewezen, omdat het verwijderen van de e-mail het opzeggen van het vertrouwen niet rechtvaardigt, dat de juistheid van de kritiek op houding en functioneren voorafgaand aan het e-mail-incident onvoldoende aannemelijk is en dat Werkgever ten onrechte en te voortvarend heeft ingezet op re-integratie bij een andere werkgever. Daarbij is overwogen dat partijen met elkaar in gesprek moeten gaan, waarbij de insteek moet zijn dat Werknemer re-integreert bij Werkgever.

Werkgever heeft nadien getracht op minnelijke wijze tot vertrek van Werknemer te komen. Zij heeft in een overleg met de OR de uitspraak van 1 maart 2011 en de positie van Werknemer ter sprake gebracht. Daarover staat in het verslag: ‘De kantonrechter kan bepalen dat [werknemer] zijn functie terugkrijgt bij [werkgever]. Voor het bedrijf en collega’s is het niet verstandig om dit besluit te accepteren. Er is geen vertrouwen meer en hierdoor ontstaat er een onwerkbare situatie. OR is van mening dat terugkeer niet mogelijk is.’ Werknemer heeft zich m.i.v. 1 juli 2011 volledig arbeidsgeschikt gemeld.  In oktober 2011 heeft mediation plaatsgevonden, die zonder succes is beëindigd.

Werkgever verzoekt opnieuw ontbinding omdat de arbeidsrelatie tussen partijen verstoord is gebleven. Zij voert o.m. aan dat de bezwaren tegen samenwerking met Werknemer in de organisatie breed worden gedragen, getuige de opinie van de OR.

Werknemer heeft aan zijn verweer o.m. ten grondslag gelegd dat in strijd met de positie van de OR deze is betrokken in het geschil tussen partijen, waarbij daarenboven geldt dat slechts één van de 3 leden van de OR Werknemer kent en er tussen hen een goed collegiaal contact heeft bestaan. Niet valt te begrijpen dat de OR zonder enig contact met hem zoveel tijd na dato zich tegen hem opstelt. Bij ontbinding is Werknemer voorts voornemens van Werkgever schadevergoeding te vorderen o.g.v. de art 7:658 en 7:611 BW.

Kantonrechter:

De Ktr houdt vast aan het in de beschikking van 1 maart 2011 neergelegde oordeel. Het is voldoende aannemelijk dat na 1 maart 2011 nooit bij Werkgever bereidheid heeft bestaan Werknemer te laten terugkeren en dat bij al haar inspanningen  – w.o. mediation – alleen zijn vertrek is beoogd. Die onverzoenlijke houding tegenover Werknemer wordt niet gerechtvaardigd door het e-mailincident of door zijn functioneren daaraan voorafgaand. Die houding kan evenmin worden gegrond op de omstandigheid dat Werknemer zich hersteld heeft gemeld, omdat op geen enkele wijze valt in te zien hoe hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Evenmin kan hem met succes worden tegengeworpen dat hij tijdens onderhandelingen en/of mediation niet heeft willen bewilligen in vrijwillig vertrek doch heeft ingezet op terugkeer.

Buiten iedere twijfel moet worden gesteld dat Werkgever ten onrechte de positie van Werknemer tijdens overleg met de OR aan de orde heeft gesteld en de OR een standpunt heeft doen innemen; die handelwijze tegenover Werknemer kan niet anders dan als niet integer en niet zorgvuldig worden aangemerkt. Tegen die achtergrond kan Werknemer dus niet kwalijk worden genomen dat hij voor zijn positie, rechten en belangen is opgekomen zodanig dat hij Werkgever ook een procedure o.g.v. schending van de art 7:658 en/of 7:611 BW, in het vooruitzicht heeft gesteld indien Werkgever in haar houding jegens hem zou volharden. Hieruit volgt dat Werkgever niet bereid is de verhouding te normaliseren en tot voortzetting van de arbeidsrelatie met Werknemer te komen en dat zij in dat kader bereid is ingrijpende stappen te nemen, ook indien die onjuist zijn. Er is daardoor geen verwachting meer van een succesvolle hervatting door Werknemer en dito voortzetting van de arbeidsrelatie. E.e.a. is een zodanige wijziging van omstandigheden dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding.

De verwijdering tussen partijen is geheel aan Werkgever te wijten en ligt geheel in haar risicosfeer. Het is daarom redelijk en billijk dat haar verzoek slechts wordt ingewilligd indien aan Werknemer een vergoeding wordt toegekend. Kennelijk is Werkgever ook bereid om een hoge prijs te betalen voor een geforceerd vertrek van Werknemer. De factor C moet op ‘2’ worden gesteld. Hierin is verdisconteerd het aan Werkgever te maken verwijt. De omstandigheid dat niet kan worden aangenomen dat Werknemer, gelet op zijn leeftijd, opleiding en ervaring, een slecht vooruitzicht heeft op een andere baan is geen reden voor een neerwaartse bijstelling van deze factor. Er is evenmin reden rekening te houden met het gegeven dat Werknemer vanaf 7 april 2009 geen werkzaamheden meer voor haar heeft verricht nu dat wordt veroorzaakt door de ten onrechte uitsluiting van Werknemer. Het voorgaande levert op een aan Werknemer toe te kennen vergoeding van (afgerond) € 40.000,00 bruto.

DATUM UITSPRAAK: 17 januari 2012
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Zwolle
NAAM PARTIJEN: Werkgever / Werknemer
VINDPLAATS: LJN: BV1761

Advokatencollectief Utrecht

Deel dit bericht