Uitspraak: Opschorting uitvoering besluit (2)
Is de ondernemer er terecht van uitgegaan dat de OR met zijn reactie een negatief advies uitbracht en heeft hij zijn besluit (zonder opschorting) kunnen nemen? (ARO 2008/16, 24 december 2007)
Uitspraak Ondernemingskamer: nee, het besluit is kennelijk onredelijk nu de OR met zijn reactie nog geen advies heeft uitgebracht en aldus is zijn medezeggenschapsrecht geschonden; bovendien is niet gebleken dat van zwaarwegende omstandigheden sprake is die rechtvaardigen dat bedoelde termijn niet in acht genomen behoeft te worden.
Situatie:
De ondernemer, dochtervennootschap van Telegraaf Media Groep NV (TMG NV), geeft dag- en nieuwsbladen uit. Het Sociaal Plan houdt in dat bij een reorganisatie voorafgaand aan de boventalligheidsfase, een voorfase toepasselijk is. Tijdens deze fase gelden regelingen bedoeld om boventalligheid zoveel mogelijk te voorkomen. Deze fase begint niet eerder dan nadat de OR heeft geadviseerd. Tijdens de voorfase worden vacatures niet opgevuld en tijdelijke contracten niet verlengd, zodat ruimte ontstaat voor herplaatsing van potentiële boventalligen. Eind 2006 heeft de ondernemer laten weten dat de gemiddelde rendementseis 12% bedroeg en dat in de periode van 2007 t/m 2009 nog 50 arbeidsplaatsen moesten vervallen.
Bij TMG NV hanteert men een gemiddelde rendementseis van 15%. De ondernemer geeft aan, in 2007 zich bij deze rendementseis aan te sluiten. Hij heeft op basis daarvan besloten dat het aantal redacteuren vóór eind 2007 versneld met 30 fte moest worden verminderd. Ook moet de uitstroom van abonnees worden verminderd. In dat kader is Leon de Wolff Mediamanagement opgedragen een onderzoek te doen. De ondernemer heeft de OR verzocht te adviseren over zijn "voornemen tot herindeling en reductie van de redactionele organisatie". Op 13 november 2007 heeft de OR hierover geschreven:
“ (…) Naar het oordeel van de OR kan een serieus adviestraject dat uiteindelijk kan leiden tot een evenwichtige advisering pas worden ingezet wanneer is voldaan aan de volgende uitgangspunten:
1. (…) dient de OR te beschikken over de onderzoeksrapportage en daarover indien noodzakelijk met behulp van een externe deskundige zijn licht hebben kunnen schijnen (….).
2. De verhoging van de rendementseis naar 15% en met name de bedrijfsspecifieke noodzaak daarvan dient nader te worden onderbouwd, waarbij zulks onlosmakelijk verbonden is met de beantwoording van de hierna onder 4 omschreven kwestie (…).
3. Er dient duidelijk zicht te zijn op bestaande alternatieven voor de voorgenomen reorganisatie en de redenen en achtergronden om niet voor één van de alternatieven te kiezen (….).
4. Er dient gemotiveerd en concreet aangegeven te worden wat de doelstellingen zijn op het gebied van de nieuwe media (….).
Zolang deze informatie niet beschikbaar is adviseert de OR expliciet de voorgenomen besluitvorming niet te laten plaatsvinden. De OR wil graag op korte termijn met u overleggen welke stappen kunnen worden genomen – in afwachting van het rapport De Wolff – om te komen tot een voorspoedige afronding van de adviesprocedure.”
De ondernemer meent dat, door het ontvangen van het – negatieve – advies van de OR, conform het sociaal plan de voorfase is ingegaan en heeft op 26 november 2007 het besluit inzake de voorgenomen (versnelde) reductie van de redactieformatie genomen.
Ondernemingskamer:
De OR heeft aangevoerd dat het besluit reeds kennelijk onredelijk is omdat de ondernemer niet zijn advies heeft afgewacht. De OK volgt hem in zijn standpunt dat in zijn brief van 13 november 2007 geen – negatief – advies is geformuleerd noch daarin ligt besloten. Al aangenomen dat in de passage in die brief dat, zolang niet zou zijn voldaan aan de daarin genoemde punten, de OR "adviseert (…) de voorgenomen besluitvorming niet te laten plaatsvinden", steun is te vinden voor de andersluidende opvatting van de ondernemer, kan uit die brief, redelijkerwijze slechts de conclusie worden getrokken dat de OR eerst tot advisering in staat zou zijn nadat zou zijn voldaan aan de 4 punten. De slotzin van die brief is daarmee geheel in overeenstemming.
Voorts valt in het bijzonder niet in te zien dat de omstandigheid dat de ondernemer – mede door het aflopen van het sociaal plan eind 2007 – de "aanzegging van boventalligheid" uiterlijk op of rond 1 december 2007 wilde doen plaatsvinden, kan leiden tot een uitleg van die brief die met zijn bewoordingen in redelijkheid niet valt te verenigen. Dit geldt te minder nu hij weliswaar heeft aangedrongen op snelheid over het adviestraject, maar de OR niet een termijn heeft gesteld waarbinnen hij moest adviseren, zelfs niet na ontvangst van die brief van de OR. De vakbonden waren bereid de geldingsduur van het sociaal plan te verlengen, maar de ondernemer niet. Dit kan uiteraard niet de opvatting schragen dat de door hem gewenste haast de meergenoemde brief als een – negatief – advies kon worden begrepen. Het had dus op zijn weg gelegen om hetzij aan de opvatting van de OR dat vooraleer hij tot advisering in staat was aan zijn voorwaarden moest worden voldaan, hetzij kenbaar te maken dat hij daartoe niet bereid was en op het geven van advies, desnoods binnen een termijn, aan te dringen. In ieder geval komt het voor zijn risico dat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat in de brief van de OR een – negatief – advies was geformuleerd of opgesloten lag.
De conclusie is dus dat de ondernemer tot het besluit is gekomen zonder het advies van de OR af te wachten. Dat brengt reeds in het algemeen met zich dat het recht op medezeggenschap van de OR is geschonden en het besluit reeds daarom geen stand kan houden. Daarenboven heeft de OR op goede gronden betoogd dat de ondernemer de opschortingstermijn van art 25 lid 6 WOR niet in acht heeft genomen. Het intreden van die "voorfase" heeft in ieder geval in de zin van de WOR te gelden als uitvoering van het besluit. Zo worden vacatures niet meer vervuld, worden tijdelijke contracten niet verlengd, worden regelingen van toepassing om de gevolgen van het besluit te mitigeren en is blijkens het sociaal plan duidelijk dat sprake is van vermindering van arbeidsplaatsen alsmede hoe en waar die vermindering plaatsvindt. Dat zou, een besluit weggedacht, niet aan de orde zijn. De omstandigheid dat die voorfase ingevolge het sociaal plan intreedt, brengt uiteraard niet mee dat op die voorfase niet de kwalificatie "uitvoering van het besluit" van toepassing is.
Voor zover het betoog van de ondernemer moet worden begrepen dat zich zwaarwichtige omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat bedoelde termijn niet in acht genomen behoeft te worden en wel in het bijzonder de omstandigheid dat de geldingsduur van het sociaal plan ultimo 2007 verstrijkt, faalt ook dat betoog. Daargelaten dat reeds art 25 lid 6 WOR een zodanige rechtvaardigingsgrond niet kent, heeft de ondernemer het immers in de hand (gehad) die omstandigheid te ecarteren. Dat betoog verdraagt zich overigens ook niet met de laatste zin van zijn brief van 26 november 2007, waarin juist staat dat m.i.v. 26 november 2007 de periode van 30 dagen van art 25 lid 6 WOR aanvangt. De OR heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij alvorens te adviseren de beschikking wenste te krijgen over het onderzoeksrapport en dat de ondernemer niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom dat standpunt gepasseerd zou moeten worden. De voorgenomen reorganisatie wordt immers door de ondernemer – mede – gerechtvaardigd door de uitstroom van abonnees, terwijl dat onderzoek plaatsvond vanwege de wens dat proces te stuiten. Het is alleszins gerechtvaardigd dat de OR wilde zien of de uitkomsten van het onderzoek, de opvatting konden dragen dat reductie van de redactieformatie niet nodig zou zijn.
DATUM UITSPRAAK: 24 december 2007
RECHTERLIJK COLLEGE: Hof Amsterdam (Ondernemingskamer)
NAAM PARTIJEN: OR HDC Media BV/HDC Media BV
VINDPLAATS: ARO ARO 2008/16
Advokatenkollektief Utrecht