Reorganisatie
Uitspraak: Nieuwe directeursfunctie

Uitspraak: Nieuwe directeursfunctie

Is het besluit tot instellen van een nieuwe directeursfunctie onredelijk gezien het ontbreken van voldoende relevante informatie en de noodzaak niet aannemelijk is gemaakt?(JAR 2005/217, ARO 2005/134)

Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, bestuurder en RvT hebben in het overleg met de OR onvoldoende aandacht besteed aan de inhoudelijke organisatorische argumenten van de OR en zullen dit alsnog dienen te doen.

Situatie:

De RIAGG Amersfoort is een onderneming met vijf afdelingen en drie ondersteunende diensten. Leidinggevenden van de afdelingen en diensten zijn vertegenwoordigd in het managementteam. De onderneming wordt geleid door een éénhoofdige Raad van Bestuur (de bestuurder). Er is bij de RIAGG een Raad van Toezicht (RvT) ingesteld die uit vijf leden bestaat. Op 29 december 2004 wordt advies gevraagd over het instellen van de functie van directeur Zorg. De managers van de zorgafdelingen zullen in de nieuwe situatie niet langer direct leiding ontvangen van de bestuurder, maar van de directeur Zorg. De bestuurder blijft eindverantwoordelijk voor de totale organisatie. Het is de OR niet duidelijk waarom er een adviesaanvraag voor de aanstelling van een directeur Zorg is gekomen. Vanaf juni 2004 probeert de OR met de bestuurder in overleg te treden over de huidige managementstructuur, het functioneren van het management(team) en het besluitvormingsproces naar aanleiding van door de OR gesignaleerde knelpunten en problemen. Dat is niet gelukt. De OR vindt het niet geloofwaardig dat het besluit enkel in verband met de overbelasting van de bestuurder is genomen, zoals de bestuurder en de Raad van Toezicht steeds hebben verklaard. De OR meent dat de gesignaleerde problemen en de adviesaanvraag niet los van elkaar kunnen worden gezien. De Raad van Toezicht heeft het niet opportuun geacht op het verzoek om overleg van de OR in te gaan en geeft aan er voor de bestuurder te zijn en zich niet met inhoudelijke organisatorische zaken te bemoeien. De OR is van mening dat het voorgenomen besluit onvoldoende is onderbouwd en dat niet duidelijk is of het aanstellen van een Directeur Zorg wel gewenst of noodzakelijk is.

Ondernemingskamer:

Het verweer van de ondernemer dat er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 25 lid 1 aanhef en onder e van de WOR, omdat het besluit niet zal leiden tot een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, dan wel in de verdeling van bevoegdheden binnen de onderneming wordt verworpen. Er is sprake van een wijziging in de organisatie van de RIAGG en de adviesaanvraag van 29 december 2004 bevat geen enkel voorbehoud en geen enkele voorwaarde over het al of niet bestaan van een aan die aanvraag ten grondslag liggende wettelijke verplichting daartoe. Daarom kan tegen het besluit van 24 februari 2005 beroep worden ingesteld.

Het belangrijkste bezwaar tegen het besluit tot het instellen van de functie van Directeur Zorg is het ontbreken van een goede analyse van de binnen de RIAGG bestaande organisatorische problemen om tot dit besluit te komen en het afwijzen van ieder substantieel en inhoudelijk overleg over de aard en de oorzaken van die problemen. De bestuurder en de RvT hebben zich op het standpunt gesteld dat eventuele problemen in de organisatie losstaan van het probleem van de overbelasting van de bestuurder.

De OR heeft voldoende aangetoond dat er binnen de RIAGG organisatorische problemen bestaan. Uit het advies van de OR van 10 februari 2005 valt af te leiden dat het de organisatie al geruime tijd ontbreekt aan een behoorlijke besturing, in die zin dat er niet slechts sprake is van een structurele overbelasting van de bestuurder, maar ook van een als onvoldoende adequaat ervaren wijze van leidinggeven en delegatie.

Nu het de bedoeling is dat de Directeur Zorg zal gaan fungeren op het niveau tussen bestuurder en managementteam, staat daarmee vast dat het onderhavige besluit tot een wijziging in de organisatie van de RIAGG zal leiden. Alvorens tot dit besluit te komen, zou de door de OR gesignaleerde en ter sprake gebrachte inhoudelijke organisatorische problematiek in het debat tussen OR, bestuurder en Raad van Toezicht behoren te worden betrokken. De Ondernemingskamer is van oordeel dat het besluit zich pas voldoende laat motiveren nadat dit debat heeft plaatsgevonden. De Ondernemingskamer is van oordeel dat zowel de bestuurder als de Raad van Toezicht zich – gelet op het bepaalde in artikel 25 lid 4 in verbinding met artikel 23 lid 4 en artikel 24 lid 2 WOR – ten onrechte aan een zodanig, op inhoudelijke gronden te voeren debat hebben onttrokken. Ondanks het feit dat de OR meermalen uitdrukkelijk heeft aangegeven hieromtrent met beide(n) in gesprek te willen raken. De opvatting van de RvT, dat hij zich niet met inhoudelijke organisatorische zaken bemoeit en dat een gesprek daarover niet in een overlegvergadering kan worden gevoerd, geeft blijk van een te beperkte opvatting van zijn taak in het kader van de WOR. De conclusie is dat het besluit van 24 februari 2005 als kennelijk onredelijk in de zin van artikel 26 lid 4 WOR moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat het managementteam geen bezwaren tegen het besluit heeft, maakt dat niet anders.

De Ondernemingskamer wijst het verzoek toe.

DATUM UITSPRAAK: 5 juli 2005
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: OR Riagg Amersfoort e.o./Stichting Riagg Amersfoort e.o.
VINDPLAATS: JAR 2005/217, ARO 2005/134

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht