Uitspraak: Nakomen afspraken (8)
Kan de ondernemer terugkomen op de toezegging dat de beslissing over een mogelijke sluiting van een vestiging na evaluatie over enkele jaren wordt genomen? (JAR 1994/232)
Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, de ondernemer kan niet terugkomen op toezegging tenzij er sprake is van onvoorziene omstandigheden. (art. 25 WOR; art. 26 lid 5 WOR)
Situatie:
De vestiging Enschede van Coberco, oorspronkelijk een vestiging van de Twentsche Coöperatieve Zuivelindustrie Ormet, ontstond na fusie van Ormet en Coberco in juni 1991. In december 1991 heeft Coberco in een rapport terzake van integratie van Ormet-Enschede in Coberco Zuivel, aangegeven dat sluiting van vestiging Enschede economisch voordelig zou zijn. Maar mede gezien de sociale problematiek rond het personeel in Enschede werd voorgesteld deze vestiging (nog) niet te sluiten. De ondernemer berichtte daarbij in een brief aan de Plaatselijke Ondernemings Raad vestiging Enschede (POR) dat evaluatie van het plan, onvoorziene omstandigheden voorbehouden, niet voor 1 januari 1995 zal plaats vinden. Bij brief van 15 januari 1993 aan de POR, die zijn bezorgdheid had geuit over het uitblijven van positieve ontwikkelingen in de vestiging Enschede, herhaalt de ondernemer dat (pas) in 1995 opnieuw bekeken wordt hoe de mogelijkheden voor de vestiging Enschede liggen. Toen in de mei/juni 1993 bleek dat de ondernemer sluiting van de vestiging Enschede als reële optie zag, heeft de POR opnieuw duidelijkheid van de ondernemer geëist omtrent de toekomst van deze vestiging. In november 1993 verzocht de ondernemer de POR advies uit te brengen over het voorgenomen besluit per 3 januari 1995 de productie in Enschede stop te zetten en naar Arnhem en Nijkerk over te brengen. De POR stelde onder meer dat op grond van toezeggingen van de ondernemer pas in januari 1995 geëvalueerd kan worden en adviseerde uiteindelijk negatief. Nadat de ondernemer besloot overeenkomstig zijn voornemen, ging de POR in beroep.
Ondernemingskamer:
De ondernemer heeft de onduidelijkheid over het al dan niet voortbestaan van de vestiging Enschede in mei/juni 1993 zelf veroorzaakt, zodat de ondernemer niet staande kan houden dat de POR door daar duidelijkheid over te eisen, zijn recht om zich op de toezegging van evaluatie nà 1 januari 1995 te beroepen zou hebben prijs gegeven. De aanwezigheid van onvoorziene omstandigheden kan een beroep van de POR op de toezegging echter in de weg staan. Nu de ondernemer d.d. 15 januari 1993 aan de POR heeft herhaald dat pas in januari 1995 zou worden gekeken naar de toekomstige mogelijkheden van de vestiging Enschede, heeft hij daarmee te kennen gegeven dat zo zich in de periode december 1991 tot en met 15 januari 1993 onvoorziene omstandigheden zouden hebben voorgedaan, die niet van dien aard zijn dat zij eerdere evaluatie dan in 1995 rechtvaardigden. Door de ondernemer is niet aangegeven welke onvoorziene omstandigheden zich nu exact tussen 15 januari 1993 en mei/juni 1993 c.q. de datum van adviesaanvraag hebben voorgedaan, die zouden kunnen rechtvaardigen dat zij in zo korte tijd op de in 1991 gedane en op 15 januari 1993 herhaalde toezegging van geen evaluatie vóór 1995 kon terugkomen. Die onvoorziene omstandigheden zijn dus onvoldoende aangetoond. De ondernemer had daarom bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit kunnen komen.
DATUM UITSPRAAK: 6 oktober 1994
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Plaatselijke Ondernemingsraad Enschede van de Verenigde Coöperatieve Melkindustrie Coberco B.A. / De Verenigde Coöperatieve Melkindustrie Coberco B.A.
VINDPLAATS: JAR 1994/232; ROR 1995/8; NJ 1995, 457
Advokatenkollektief Utrecht