Uitspraak: Nakomen afspraken (5)
Is een besluit kennelijk onredelijk als toezeggingen over vervoersfaciliteiten die gedaan zijn bij de verzelfstandiging van bedrijfsactiviteiten, niet worden nagekomen? (JAR 1997/242)
Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, dit besluit is kennelijk onredelijk en de toezeggingen moeten worden gehandhaafd, ook bij de overgang van de onderneming na verzelfstandiging.
Situatie:
Bij de verzelfstandiging van activiteiten van NV Nederlandse Spoorwegen is onder meer aandacht besteed aan de gevolgen voor de voor de werknemers van NV NS geldende vervoersfaciliteiten. In de overlegvergadering van 29 september 1994 heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van NV NS (Den Besten) aan de COR toegezegd dat alle NS'ers die in dienst zijn op het moment van verzelfstandiging recht houden op vrij vervoer in het binnenland.
In verband met de 'Herordening Infraveld' is tussen NS Infra Services en de OR op 19 december 1995 een convenant gesloten, waarin is vastgelegd dat in overleg met de vakbonden en de RvB zal worden bekeken hoe voor de vervoersfaciliteiten een oplossing kan worden gezocht, en dat bij dit overleg uitgangspunt zal zijn de toezegging van de RvB in het kader van de Verzelfstandiging. In november 1996 vraagt NS Infra Services advies over het voornemen haar activiteiten te splitsen en aan drie bedrijven over te dragen. In de adviesaanvraag is niet concreet ingegaan op de vervoersfaciliteiten. In de loop van de adviesprocedure wordt de OR ervan in kennis gesteld dat voor de werknemers die overgaan naar een van die drie bedrijven, het recht op de NS vervoersfaciliteiten in een aantal gevallen vervalt, onder meer indien aan hen door de nieuwe werkgever een OV- of NS-jaarkaart wordt aangeboden of indien de NS-deelneming in een van de bedrijven aan een derde wordt verkocht.
De OR stelt in zijn advies dat de vervoersfaciliteiten gehandhaafd dienen te blijven voor werknemers die in het kader van de splitsing overgaan. Toen de ondernemer in zijn besluit de aangegeven beperkingen handhaafde ging de OR in beroep tegen dit onderdeel van het besluit en verzocht intrekking ervan.
Ondernemingskamer:
Gelet op het convenant van 19 december 1995 zou uitgangspunt van het overleg over de vervoersfaciliteiten zijn de in het kader van de verzelfstandiging geuite toezegging van de voorzitter van de RvB. Dit kan in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan dat de toezegging van den Besten -als uitgangspunt- ook van toepassing zou zijn bij, dus werd doorgeschoven, naar de operatie 'Herordening Infraveld'. Dit betekent dat de werknemers die van NS Infra Services naar een van de drie bedrijven zouden overgaan na die overgang hun vervoersfaciliteiten zouden behouden. Dat die werknemers -en hun gezinsleden- als gevolg daarvan 'bis zum Tode' recht zouden houden op de vervoersfaciliteiten kan daaraan niet afdoen: hetzelfde geldt voor de achterblijvende werknemers van het NS-concern.
NV NS zit overigens niet ten eeuwige dage aan die regeling vast: NS kàn in overweging nemen beperkingen in de regeling op te nemen, mits de aldus gewijzigde regeling niet alleen geldt voor de werknemers die nu van NS Infra Services overgaan naar de drie overnemende bedrijven, maar ook voor de achterblijvende werknemers van het NS-concern. Het enkele feit dat de vervoersfaciliteiten op concernniveau werden behandeld, ontslaat NS Infra Services niet van haar eigen verantwoordelijkheid, temeer niet nu het convenant van 19 december 1995 op dit punt ook geen voorbehoud bevatte, bv dat NS Infra Services voor deze toezegging de toestemming van de RvB nodig had.
Het (deel)besluit is kennelijk onredelijk. Voor intrekking van het besluit is geen grond, nu dit de overdracht aan de drie bedrijven onverlet laat.
DATUM UITSPRAAK: 16 oktober 1997
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: OR NS Infra Services BV / NS Infra Services BV
VINDPLAATS: JAR 1997/242; ROR 1997/20
Advokatenkollektief Utrecht