Ondernemingsovereenkomst
Uitspraak: Nakomen afspraken (13)

Uitspraak: Nakomen afspraken (13)

Is het besluit tot samenwerking kennelijk onredelijk nu de afspraak dat pas na positief advies van de OR tot besluitvorming kan worden overgegaan niet wordt nagekomen (ARO 2005/23)?

Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, de bestuurder is er niet in geslaagd de dringende reden om deze afspraak niet na te komen aannemelijk te maken. 

Situatie:

GGZ Groningen is ontstaan uit een bestuurlijke fusie in 1995 van een aantal instellingen voor de geestelijke gezondheidszorg in het noorden van het land waarbij een convenant tot stand is gekomen met de bepaling dat GGZ Groningen pas tot besluitvorming over een juridische fusie zal overgaan na een verkregen positief advies van de OR´en van de bij de fusie betrokken instellingen. Na drie jaar heeft er een evaluatie plaatsgevonden waarbij bleek dat de structuur van GGZ Groningen was uitgekristaliseerd, uitgezonderd de samenwerking met het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG). Op 10 december 1997 hebben partijen hierover een nieuw convenant afgesloten. 
Daarin is bepaald dat over de ingediende adviesaanvraag over de samenwerkingsovereenkomst met het AZG besloten zal worden onafhankelijk van de besluitvorming over de juridische fusie. Het convenant bevat de bepaling dat pas na verkregen positief advies van de OR over het voorgenomen besluit over de samenwerkingsovereenkomst met AZG tot besluitvorming kan worden overgegaan, tenzij het negatieve advies van de OR onredelijk is of de samenwerkingsovereenkomst met AZG van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegend zorginhoudelijke, bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische redenen. De in 1997 ingediende adviesaanvraag is ingetrokken omdat er gekozen is voor een andere vorm van samenwerking tussen AZG en GGZ. Op 4 februari 2003 ontving de OR een nieuwe adviesaanvraag over de voorgenomen samenwerking met het AZG en GGZ Groningen in het Academisch Centrum GGZ Groningen (AC GGZ). 

In het samenwerkingsverband zal met twee CAO’s gewerkt worden. Gekozen wordt voor een medezeggenschapsconstructie waarbij medewerkers van het nieuwe AC GGZ medezeggenschapsrechten zullen uitoefenen in een vertegenwoordigend overleg (VO), welk een onderdeelcommissie zou zijn in de zin van artikel 15 WOR ingesteld door beide OR´en. De OR heeft bij brief van 15 februari 2003 laten weten dat hij bij de behandeling van de adviesaanvraag afstemming met de vakbonden wenst en met het VO van het AZG. Op 8 mei 2003 adviseert de OR om het voornemen te heroverwegen, gezien het ontbreken van het benodigde draagvlak. Het bestuur van GGZ Groningen deelt bij brief van 14 juli 2003 zijn besluit mee neergelegd in een samenwerkingsovereenkomst en een reorganisatieplan. Het besluit wijkt niet af van het voorgenomen besluit. De OR stelt beroep in waarna op 8 september 2003 nader overleg op gang komt. 

Er blijken drie geschilpunten te resteren waarover partijen overleg blijven voeren. In de overlegvergadering van 9 maart 2004 blijkt dat over alle punten overeenstemming was bereikt, zij het dat op het onderdeel medezeggenschap onzekerheid bleef bestaan. De OR doet op 18 mei het voorstel voor de vormgeving van de medezeggenschapsstructuur, dat aansluit bij de gelijke positie van partijen in de samenwerking, zoals ook in de zeggenschapstructuur is geregeld. Het bestuur van GGZ Groningen wijst dit voorstel bij brief van 7 juni 2004 af. De OR geeft daarop aan zijn oorspronkelijke bezwaren te handhaven.

Ondernemingskamer:

Artikel 4 lid 1 van het Convenant van 10 december 1997 is zo uit te leggen dat deze bepaling van toepassing is op alle plannen tot samenwerking met het Academisch Ziekenhuis Groningen, in welke vorm dan ook. Het beroep van GGZ Groningen dat dit verzwaarde adviesrecht alleen van toepassing was op de juridische vormgeving van de beoogde samenwerking zoals in 1997 aan de orde, komt de OK onjuist voor. De tijd die tussen het afsluiten van het Convenant en de adviesaanvraag is verstreken doet hieraan niets af nu het onderwerp van de adviesaanvraag hetzelfde onderwerp heeft als artikel 4 lid 1 van het Convenant. Dit leidt ertoe dat voor het besluit van GGZ Groningen van 14 juli 2003 een positief advies van de OR nodig was en dat bij ontbreken daarvan GGZ Groningen het besluit niet kon nemen. Dat zou slechts anders zijn geweest indien het standpunt van de OR om niet positief te adviseren als onredelijk moet worden aangemerkt of de samenwerking tussen GGZ Groningen en het Academisch Ziekenhuis Groningen van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegend zorginhoudelijke, bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische redenen. De OK is van oordeel dat het niet positief adviseren van de OR niet onredelijk is geweest.

De OR heeft tegenover GGZ Groningen steeds duidelijk gemaakt dat de OR zijn advisering als één geheel van besluitvorming heeft gezien en GGZ Groningen kan zich er in redelijkheid niet op beroepen dat de OR zich op alle andere punten dan de medezeggenschap heeft verbonden. Het verweer van GGZ Groningen dat slechts de medezeggenschap als geschilpunt overbleef gaat niet op. En al zou dit als enige geschilpunt overblijven dan nog is dit punt van geschil van voldoende gewicht om te oordelen dat het besluit van de OR om niet positief te adviseren niet onredelijk is. De OK oordeelt over de mogelijk aanwezige dringende reden dat gelet hetgeen over en weer is gesteld de OK van oordeel is dat GGZ Groningen er niet in is geslaagd de dringende reden aannemelijk te maken.

De Ondernemingskamer wijst het verzoek van de OR toe.

DATUM UITSPRAAK: 31 januari 2005
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: OR Stichting GGZ Groningen / Stichting GGZ Groningen
VINDPLAATS: ARO 2005/23

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht