Oprichting OR en verkiezingen
Uitspraak: Kandidaatstelling te laat

Uitspraak: Kandidaatstelling te laat

Kan verzoeker alsnog van de OR verlangen zijn kandidatuur te accepteren en opnieuw verkiezingen uit te schrijven? (Rechtspraak voor Medezeggenschap 2008 afl. 8/9 blz. 5 e.v.)

Uitspraak kantonrechter: Nee, het verzoek is niet ontvankelijk nu het na de in artikel 36 lid 3 WOR genoemde termijn is ingediend. Evenmin valt in te zien dat het beroep van de OR op termijnoverschrijding in de gegeven situatie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, reeds omdat de OR onweersproken heeft verklaard dat hij bij ontvangst van de brief van 6 februari 2008 niet met termijnverlenging zou hebben ingestemd.

Situatie:

Verzoeker heeft zich op 8 maart 2007 kandidaat gesteld voor de op 1 mei 2007 te houden OR-verkiezingen. Op 15 maart 2007 heeft de verkiezingscommissie van de OR die kandidatuur afgewezen, omdat deze na de sluitingsdatum van 1 maart 2007 gesteld was. Nu slechts één kandidaat voor de vestiging IJsselmuiden overbleef, is deze zonder verkiezingen benoemd in de OR. In december 2007 heeft verzoeker geprotesteerd bij de Bedrijfscommissie voor het wegvervoer, aanvoerende dat de kandidaatstelling volgens de reglementen pas sloot op 13 of 20 maart 2007 en dat er (in vestiging IJsselmuiden) dus nieuwe verkiezingen moesten volgen. 

Op 6 februari 2008 heeft de Bedrijfscommissie aan partijen bericht dat voorzienbaar is dat zij niet in staat zal zijn het verslag van bevindingen uit te brengen binnen de wettelijke termijn van 2 maanden. Derhalve zou zij de termijn voor het uitbrengen hiervan dus met maximaal 2 maanden willen verlengen. Behoudens tegenbericht gaat zij ervan uit dat partijen met deze verlenging kunnen instemmen. Nadat partijen hadden bericht geen behoefte aan een hoorzitting te hebben, heeft de Bedrijfscommissie op13 maart 2008 haar verslag van bevindingen aangeboden. Zij concludeert dat nu de kandidaatstelling niet is geaccepteerd door de verkiezingscommissie er ten onrechte geen verkiezingen hebben plaatsgevonden voor vestiging IJsselmuiden. Zij adviseert de verkiezingen voor vestiging IJsselmuiden alsnog te laten plaatsvinden. 

Verzoeker verzoekt primair de OR te gebieden voor vestiging IJsselmuiden alsnog verkiezingen te laten plaatsvinden aan de hand van een kandidatenlijst met inachtneming van zijn kandidaatstelling en subsidiair te bepalen dat de OR gevolg moet geven aan het bij of krachtens de WOR bepaalde over kandidaatstelling voor en verkiezing van OR-leden. Volgens de OR is het verzoek niet ontvankelijk nu het na ommekomst van de in art 36 lid 3 genoemde termijn is ingediend. 

Kantonrechter: 

Ingevolge artikel 36 lid 1 WOR kan iedere belanghebbende de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de OR gevolg dient te geven aan hetgeen bij of krachtens die wet is bepaald omtrent kandidaatstelling voor en verkiezing van de leden van de OR, voor zover dit van de OR afhangt. Ingevolge artikel 36 lid 2 WOR is een verzoek aan de kantonrechter niet ontvankelijk indien de verzoeker niet vooraf schriftelijk bemiddeling van de bedrijfscommissie heeft gevraagd. Indien geen minnelijke schikking wordt bereikt, brengt de bedrijfscommissie binnen 2 maanden nadat haar bemiddeling is gevraagd aan partijen schriftelijk verslag uit van haar bevindingen, terwijl zij die termijn met instemming van partijen met ten hoogste 2 maanden kan verlengen. Ingevolge artikel 36 lid 4 WOR wordt het verzoekschrift aan de kantonrechter ingediend binnen 30 dagen nadat de bedrijfscommissie haar advies aan partijen heeft uitgebracht, doch uiterlijk binnen 30 dagen na het verstrijken van de termijn genoemd in artikel 36 lid 3 WOR. 

Niet is in geschil dat het verzoek alleen dán niet te laat is ingediend als de termijn van artikel 36 lid 3 WOR rechtsgeldig is verlengd. Verzoeker houdt dit laatste staande op grond van de brief van de Bedrijfscommissie van 6 februari 2008 en het uitblijven van het daarin genoemde tegenbericht. De OR kan zich hiermee niet verenigen. Hij stelt zich op het standpunt dat termijnverlenging alleen mogelijk is met expliciete instemming van beide partijen. Voorts voert hij aan dat de brief van 6 februari 2008 noch hem, noch de voorzitter van de verkiezingscommissie heeft bereikt, wat ook geen wonder is nu die brief noch is verzonden naar het adres van de OR, noch naar het privé-adres van de voorzitter van de verkiezingscommissie, maar naar een vestiging van de ondernemer in Leidschendam. 

De kantonrechter kan in het midden laten of instemming met termijnverlenging als bedoeld in art 36 lid 3 WOR ook stilzwijgend gegeven kan worden, nu uit geen enkele gedraging van de OR zodanige instemming valt af te leiden. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de aankomst van de brief van 6 februari 2006 heeft verzoeker geen bewijs bijgebracht of aangeboden. Het enkele feit dat een eerdere brief aan dezelfde geadresseerde op hetzelfde adres wel is aangekomen, is daartoe onvoldoende. Het moet er dus voor worden gehouden dat meergenoemde brief de OR niet heeft bereikt, zodat uit het niet-reageren – nog daargelaten dat het verzoek was gericht aan de voorzitter van de verkiezingscommissie – geen instemming kan worden afgeleid. 

Nu blijkens art 36 lid 3 termijnverlenging slechts mogelijk is met instemming van beide partijen, moet de conclusie zijn dat de termijn niet (rechtsgeldig) is verlengd en dat verzoeker binnen 30 dagen na ommekomst van die termijn zijn verzoek had moeten indienen. Verzoeker heeft, kennelijk subsidiair, nog betoogd dat hij op termijnverlenging heeft vertrouwd en mocht vertrouwen en dat de OR in strijd met redelijkheid en billijkheid handelt door nu een beroep te doen op termijnoverschrijding, maar de kantonrechter kan hem hierin niet volgen. Voorop moet worden gesteld dat het hier gaat om fatale wettelijke termijnen, terwijl uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever er om voor de hand liggende redenen groot belang aan hechtte dat conflicten snel zouden worden afgehandeld. 

Dat verzoeker kennelijk heeft vertrouwd op aankomst bij de OR van de brief van 6 februari 2008, en op (al dan niet stilzwijgende) instemming door de OR met termijnverlenging moet voor zijn risico blijven, nu dat vertrouwen niet door de OR is opgewekt. Evenmin valt in te zien dat het beroep van de OR op termijnoverschrijding in de gegeven situatie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, reeds omdat de OR onweersproken heeft verklaard dat hij bij ontvangst van de brief van 6 februari 2008 niet met termijnverlenging zou hebben ingestemd omdat hij toen al vele maanden aan de slag was. De conclusie luidt dat het verzoek niet ontvankelijk is, zodat hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer behoeft.

DATUM UITSPRAAK: 10 juli 2008 
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Zutphen 
NAAM PARTIJEN: X OR Connexxion Tours BV
VINDPLAATS: Rechtspraak voor Medezeggenschap 2008 afl. 8/9 blz. 5 e.v.

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht