Reorganisatie
Uitspraak: Invloed OR op besluit concern

Uitspraak: Invloed OR op besluit concern

Moet de dochteronderneming zelfstandig de betrokken belangen afwegen bij de uitvoering van het concernbeleid omtrent de herstructurering van taken van een aantal dochters? (ROR 1994/18)

Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, de dochteronderneming mag bij de uitvoering wel gewicht toekennen aan de concernstrategie maar dit mag niet doorslaggevend zijn. Het advies van de OR moet van invloed kunnen zijn op de besluitvorming. (art. 25 WOR) 

Situatie:

Nering Bögel (NB) is een van de dochterondernemingen van Freedrain NV. In 1992 heeft de concernleiding van Freedrain besloten over te gaan tot een taakverdeling tussen de dochters zodat deze zich zouden beperken tot kernactiviteiten. In september 1993 heeft de ondernemer aan de OR advies gevraagd over de in dat kader wenselijke herstructurering van NB. Volgens dit voorgenomen besluit moet NB een aantal activiteiten afstoten en moet de structuur en het werk van de inkoopafdeling worden gewijzigd. Dit alles heeft tot gevolg dat 19 werknemers overtollig worden. De OR bracht een negatief advies uit. De OR meende dat nu de ondernemer zich conformeert aan een eerder besluit van de moedervennootschap het in feite gaat om een reeds definitief besluit waarop de OR geen wezenlijke invloed meer kan uitoefenen. Bovendien voert de OR een groot aantal inhoudelijke bezwaren aan. De OR is het verder niet eens met het voorgenomen ontslag van 19 werknemers. De ondernemer heeft bij het definitieve besluit zijn voornemen in die zin gewijzigd dat niet 19 maar 16 werknemers ontslagen moeten worden. Dit gaf de OR geen aanleiding zijn standpunt af te zwakken en de OR ging in beroep. De ondernemer beriep zich op het concernbeleid.

Ondernemingskamer:

Het enkele feit dat de leiding van een concern heeft besloten tot een herverkaveling van activiteiten over onderscheiden concern-ondernemingen, heeft niet tot gevolg dat het op ondernemingsniveau uitvoering geven aan dat besluit per definitie als een redelijk handelen van de ondernemer moet worden beschouwd. De ondernemer dient bij de besluitvorming zelfstandig de betrokken belangen op redelijke wijze af te wegen, waarbij de concernstrategie een gewicht in de schaal vormt, maar geen doorslaggevend. Het feit dat de ondernemer een sterk voornemen heeft om het voorgenomen besluit ook zo te nemen brengt niet mee dat het advies van de OR niet meer van invloed kan zijn op de besluitvorming. Na bespreking van de inhoudelijke bezwaren van de OR concludeert de OK dat de ondernemer na afweging van alle belangen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Ten overvloede merkt de OK op dat de 'medezeggenschapscultuur' binnen het concern en bij NB voor verbetering vatbaar is. De concernleiding heeft voor de besluiten betreffende de taakverdeling tussen de dochters aan geen van de OR-en advies gevraagd, terwijl deze gewichtige besluiten kort voor de instelling van een COR werden genomen. Ten aanzien van NB valt het de OK op dat de ondernemer bij zijn definitieve besluit nagenoeg niet is ingegaan op de bezwaren van de OR, zodat niet kan worden beoordeeld of de ondernemer het OR-advies serieus heeft genomen en meegewogen. Hierover is echter in deze procedure niet geklaagd. Bovendien blijkt de ondernemer geen geld beschikbaar te hebben willen stellen voor deze procedure. De OR wordt nu weliswaar in het ongelijk gesteld, maar dat betekent niet dat het voeren van dit geding tegen de ondernemer niet zou behoren tot een redelijke taakvervulling van de OR, noch dat dit zonder redelijke grond is geschied.

DATUM UITSPRAAK: 10 maart 1994
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Nering Bögel BV / Nering Bögel (NB) BV 
VINDPLAATS: ROR 1994/18; NJ 1995, 374; JAR 1994/74

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht