Samenwerking
Uitspraak: Intentie tot samenwerking (2)

Uitspraak: Intentie tot samenwerking (2)

Heeft de OR adviesrecht bij de intentieverklaring tot samenwerking van twee vervoersmaatschappijen als het businessplan nog niet klaar is? (JAR 1998/251)

Uitspraak Hoge Raad: Ja, zowel de tekst van de intentieverklaring als de omstandigheid dat het advies van de OR wezenlijk invloed op de besluitvorming moet kunnen hebben, betekent dat de OR adviesrecht heeft. De Ondernemingskamer heeft kunnen oordelen dat een adviesaanvraag na totstandkoming van het businessplan een te marginale invloed van de OR zou betekenen.

 Situatie:

Op 10 maart 1997 hebben NS Reizigers (NSR) en NZH Vervoermaatschappij een intentieverklaring getekend die onder meer luidt dat partijen van plan zijn te onderzoeken of een samenwerkingsverband met de werknaam NoordWest Net mogelijk van de grond kan komen, om te beginnen met Noord-Nederland-Noord. Afgesproken werd dat vóór 1 oktober 1997 een businessplan zou worden opgesteld. Na goedkeuring van het businessplan door beide partijen is men van plan een overeenkomst voor verdere samenwerking te tekenen. NSR en NZH hebben op 10 maart 1997 hierover een persbericht doen uitgaan, onder het motto ‘Trein, bus en taxi vinden elkaar’. De voorzitter van de groepsdirectie van NZH verklaart in een interview in de NRC van 11 maart dat in de dienstregeling de samenwerking pas in juni 1998 zichtbaar zal worden, maar dat de reiziger in 1997 er al wat van zal merken in de vorm van gezamenlijke loketten en informatievoorziening en één punt voor gevonden voorwerpen. In januari 1997 hebben NSR en VEONN een intentieverklaring getekend en gepubliceerd, die overeenkomt met de op 10 maart tussen NSR en NZH getekende verklaring. Tussen NSR en VEONN is een samenwerkingsverband ook feitelijk tot stand gekomen. De groepsondernemingsraad (GOR) meent dat over de intentieverklaring van 10 maart eerst advies aan hem had moeten worden gevraagd en gaat in beroep.

Ondernemingskamer:

Er is gezien de omstandigheden van dit geval sprake van een adviesplichtig besluit. De betekenis van het adviesrecht van art. 25 lid 1 WOR zou slechts van marginale aard zijn indien pas advies gevraagd zou worden na totstandkoming van het businessplan. NSR moet het intentiebesluit intrekken.

Hoge Raad:

De OK heeft haar oordeel dat de intentieverklaring kan worden aangemerkt als een besluit tot het aangaan van duurzame samenwerking in de zin van art.25 lid 1 onder b WOR gegrond niet alleen op de tekst van de verklaring, maar ook op de omstandigheden van het geval, waarbij zij in haar oordeel mede heeft betrokken dat een andere opvatting in dit geval tekort zou doen aan de in de WOR gewaarborgde rechten van een OR, die immers zich op een zodanig tijdstip een oordeel moet kunnen vormen en advies moet kunnen geven, dat het oordeel en het advies nog van wezenlijke invloed kunnen zijn op de te nemen besluiten.

Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting van art. 25 WOR. In het oordeel van de OK dat het adviesrecht van marginale aard zou zijn indien pas advies zou worden gevraagd nadat het businessplan tot stand is gekomen ligt besloten dat de in de intentieverklaring tussen NSR en NZH neergelegde overeenstemming inhoudt dat zij zich tegenover elkaar hebben verbonden, met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid , te streven naar de verwezenlijking van het beoogde samenwerkingsverband, zodat zij niet geheel vrijblijvend tegenover elkaar stonden.

De OK kon zijn oordeel dat aan de GOR advies had moeten worden gevraagd baseren op art. 35 WOR. Het wettelijk systeem laat ruimte voor advisering enerzijds door de GOR omtrent een beginselbesluit betreffende aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of de meerderheid van de ondernemingen. En anderzijds advisering door de afzonderlijke ondernemingsraad omtrent een besluit betreffende de uitwerking van zodanig beginselbesluit omtrent aangelegenheden die alleen van belang zijn voor de afzonderlijke onderneming. Daarom kon de OK ook oordelen dat indien de GOR in casu geen adviesrecht zou toekomen, en uitsluitend advies wordt resp. zou worden gevraagd nadat omtrent een regionaal project verdergaande afspraken zouden zijn tot stand gekomen, de besluitvorming van NSR omtrent vormen van samenwerking in verband met marktwerking in haar algemeenheid, in feite niet of op een slechts marginale wijze aan de in de WOR bedoelde medezeggenschap onderworpen zou zijn. Verwerpt het beroep.

DATUM UITSPRAAK: 7 oktober 1998
RECHTERLIJK COLLEGE: Hoge Raad
NAAM PARTIJEN: NS Reizigers BV / Groepsondernemingsraad NS Reizigers
VINDPLAATS: JAR 1998/251

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht