Uitspraak: Inhoud opleiding
Zijn de inhoudelijke aspecten van een concreet opleidingsonderdeel instemmingsplichtig en op welk moment had de OR de nietigheid van het besluit moeten inroepen? (ROR 1999/11)
Uitspraak Kantonrechter Utrecht: Nee, een dergelijk opleidingsonderdeel valt niet onder het instemmingsrecht. De termijn voor het inroepen van de nietigheid begint te lopen vanaf het moment dat de OR informatie kreeg over de betrokken opleiding.
Situatie:
Tijdens de overlegvergadering van 12 februari 1998 gaf de bestuurder, op verzoek van de Onderdeelcommissie Rijdend Personeel Rayon den Haag, informatie over het plan om, ter voorkoming van "leegloop" van machinisten gedurende de dienstregeling 1998/1999, een aantal machinisten tevens rangeerwerkzaamheden te laten verrichten met de radioloc, waarvoor zij zouden worden opgeleid. In de overlegvergadering van 3 maart 1998 deelde de bestuurder mee in afwachting te zijn van een offerte op het punt van de opleiding "radioloc 600" en dat het plan geen adviesplichtige onderdelen bevatte. Tijdens de overlegvergadering van 9 april 1998 opperde de Onderdeelcommissie dat investering in nieuwe locomotieven mogelijk adviesplichtig is en tevens verwees de Onderdeelcommissie naar het nog lopende overleg met de Ondernemingsraad over de adviesaanvraag combifuncties. Volgens de bestuurder was er geen sprake van adviesplichtigheid op enig punt. Bij brief van 20 april 1998 heeft de bestuurder de gang van zaken met betrekking tot het benaderen van machinisten voor het rangeerwerk en het opleiden uiteengezet. Bij brief van 22 april schreef de Onderdeelcommissie aan de bestuurder dat de plannen voor het rangeren niet strookten met de adviesaanvraag inzake combifuncties van machinisten en verzocht de Onderdeelcommissie de bestuurder "de stappen in deze nietig te verklaren". Bij brief van 11 mei 1998 claimde de Onderdeelcommissie het instemmingsrecht op de cursus Radiolocbestuurder, "welke niet in het opleidingspakket Machinisten zit".
Kantonrechter:
De Onderdeelcommissie heeft de nietigheid van het besluit niet tijdig ingeroepen. Als het al zo is dat het besluit geacht moet worden na 3 maart of zelfs pas op 20 april 1998 te zijn genomen, dan bevat noch de brief van van 22 april noch die van 11 mei een expliciet beroep op de nietigheid van het besluit met betrekking tot de personeelsopleiding. In de brief van 22 april komen de personeelsopleiding en het instemmingsrecht niet aan de orde: de brief is gericht tegen mogelijke adviesplichtige onderdelen van het besluit. In de brief van 11 mei claimt de Onderdeelcommissie (voor het eerst!) een instemmingsrecht maar verbindt aan de weigering daarvan geen enkel rechtsgevolg. Bovendien: de termijn van art. 27 lid 5 WOR is niet pas op 20 april gaan lopen, maar reeds op 12 februari dan wel uiterlijk op 3 maart 1998, toen de bestuurder tegenover de Onderdeelcommissie kenbaar maakte dat via interne offerte het opleidingsplan ten uitvoer werd gebracht. Het moment van verzending van de brief van 20 april treedt niet in de plaats van het moment dat de ondernemer uitvoering geeft aan zijn besluit. De laatste volzin van lid 5 geeft slechts voorrang aan een schriftelijk stuk of concrete mededeling indien daarin het "besluit overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid" is vervat. Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat dus slechts bepalend is of en wanneer de uitvoering van het besluit is aangevangen. Dat is op uiterlijk 3 maart 1998 het geval. Overigens komt de Onderdeelcommissie geen instemmingsrecht toe: art. 27 lid 1 onder f WOR heeft niet betrekking op allerlei inhoudelijke aspecten van een concreet opleidingsonderdeel. Het gaat daarbij namelijk om het regelgevend kader voor interne en externe opleidingen waarmee de onderneming bemoeienis heeft en/of waarin haar werknemers participeren. Buiten een regelingskader is de inhoud van de opleiding, voorzover deze intern verzorgd wordt, in beginsel een taak van de ondernemer, tenzij uit de bestaande regeling zelf zou blijken dat de Ondernemingsraad/Onderdeelcommissie daarbij betrokken behoort te worden; daarvan is in dit geval niets gebleken. Wijst het verzoek af.
DATUM UITSPRAAK: 19 oktober 1998
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Utrecht
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad NS Reizigers BV / NS Reizigers BV
VINDPLAATS: ROR 1999/11
Advokatenkollektief Utrecht