Personeelsopleiding
Uitspraak: Individueel besluit – geen regeling

Uitspraak: Individueel besluit – geen regeling

Is er sprake van een regeling op het gebied van personeelsopleiding, wanneer de bestuurder op basis van een aantal criteria studiefaciliteiten toekent aan individuele werknemers? (18-06-01 niet gepubl.)

Uitspraak Bedrijfscommissie voor de Overheid: Nee, dat de bestuurder bij de individuele verzoeken gebruik maakt van criteria leidt er op zich zelf niet toe dat sprake is van een regeling. 

Situatie: 

Op 28 juni 2000 is binnen het Georganiseerd Overleg Belastingdienst overeenstemming bereikt over een in het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB) op te nemen verruiming van de arbeidsvoorwaarden. Daarbij is aan het hoofd van de eenheid de bevoegdheid toegekend om individuele medewerkers een tegemoetkoming in de studiekosten en studieverlof toe te kennen en zelf de omvang van de tegemoetkoming en het studieverlof vast te stellen. In de overlegvergadering van 26 september 2000 heeft de OR gepleit voor het afspreken van een nadere regeling ter zake van studiefaciliteiten op het niveau van BPO-Breda. De bestuurder is daartoe echter niet bereid. In de loop van november en december 2000 constateert de OR dat de bestuurder gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid en dat er diverse concrete beslissingen ter zake van vaststelling van studiefaciliteiten zijn genomen. In de overlegvergadering van 30 november stelt de OR dat uit de concrete besluiten op individuele aanvragen blijkt dat een regeling tot stand is gekomen in de zin van art. 27 lid 1 onder f WOR. Hij wil dat de ondernemer dit besluit ter instemming aan hem voorlegt. Bij brief van 5 december 2000 roept de OR de nietigheid in van het kennelijke besluit tot vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van de personeelsopleiding. 

Volgens de OR is, nu het aangepaste RPVB, het hoofd van de eenheid de mogelijkheid biedt om per individueel geval studiefaciliteiten vast te stellen, er geen sprake van een uitputtende regeling en wordt het instemmingsrecht niet beperkt op grond van art. 27 lid 3 WOR. De bestuurder meent dat het RPVB, dat voor alle eenheden geldt, het hoofd van een eenheid de mogelijkheid biedt ten aanzien van individuele beslissingen maatwerk te leveren. Bovendien is geen sprake van een regeling maar van een aantal individuele besluiten. Aangezien partijen niet tot overeenstemming komen, legt de ondernemingsraad de kwestie voor aan de bedrijfscommissie. 

Bedrijfscommissie: 

De zienswijze van de ondernemingsraad dat er sprake is van een regeling als bedoeld in art. 27 lid 1 WOR wordt niet gedeeld. De bestuurder zal gebruik makend van zijn discretionaire bevoegdheid inzake de toekenning van studiefaciliteiten, uiteraard de individuele verzoeken toetsen aan de hand van criteria. Het hanteren van deze criteria of een aantal daarvan, is noodzakelijk om de individuele beslissingen te motiveren en om willekeur te voorkomen. De criteria maken deel uit van de beleidsregels die het mogelijk moeten maken om in individuele situaties te kunnen oordelen. Bij iedere individuele afweging is speelruimte nodig, afhankelijk van de omstandigheden. Dat de bestuurder bij de individuele afweging van verzoeken om toekenning gebruikt maakt van criteria – dus: met beleid een beslissing neemt- leidt er op zich zelf niet toe dat sprake is van een regeling. Ingeval de criteria worden vastgelegd in een regeling, zullen ingediende verzoeken dwingend moeten worden getoetst aan in de regeling genoemde criteria. Het is wel mogelijk om de criteria in een regeling vast te leggen, maar de noodzaak om per individu maatwerk te leveren brengt mee dat de regeling dusdanig uitgebreid en gedetailleerd dient te zijn dat zij haar doel, te weten het geven van zekerheid aan indieners van verzoeken, voorbij schiet. 

Aangezien geen sprake is van een instemmingsplichtige regeling wordt de ondernemingsraad geadviseerd de uitnodiging van de bestuurder te aanvaarden om in algemene zin te overleggen over de criteria die een rol kunnen spelen in de afweging van de individuele verzoeken. 

DATUM UITSPRAAK: 18 juni 2001
RECHTERLIJK COLLEGE: Bedrijfscommissie voor de Overheid (kamer Rijk en Politie) 
NAAM PARTIJEN: OR Belastingdienst Particulieren en OR Breda / Belastingdienst Particulieren en Ondernemingen Breda (BPO-Breda) 
VINDPLAATS: niet gepubliceerd

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht