Medezeggenschapstructuur
Uitspraak: Groepsverbondenheid ondernemer

Uitspraak: Groepsverbondenheid ondernemer

Heeft het Hof juist geoordeeld dat de ondernemer ondanks de 51% aandelen, geen overwegende zeggenschap heeft en de betrokken onderneming niet vertegenwoordigd hoeft te worden in de COR? (NJ 2008/167, JOR 2008/94, JAR 2008/112, vervolg van Ktr ’s-Gravenhage 5 januari 2006 Ng en Hof ’s-Gravenhage 28 november 2006 JOR 2007/8 en ROR 2007/10)

Uitspraak Hoge Raad: Ja, gelet op de statuten heeft de ondernemer geen overwegende zeggenschap en kan er daarom niet gesproken worden van groepsverbondenheid, waardoor ondernemer niet gehouden is de betrokken onderneming op de te nemen in de medezeggenschapsstructuur.

Situatie:

De ondernemer TNT NV, houdt 51% van de aandelen in Cendris BSC. De overige 49% van de aandelen wordt gehouden door Essent. De statuten van Cendris BSC bepalen dat besluiten slechts genomen kunnen worden met 2/3e meerderheid der uitgebrachte stemmen. De ondernemer en Essent kunnen ieder 2 commissarissen benoemen. De voorzitter van de raad van commissarissen (RvC) wordt uit hun midden gekozen. Besluiten in de RvC kunnen alleen met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen worden genomen in een vergadering waarin alle commissarissen aanwezig of vertegenwoordigd zijn. De COR en TNT hebben in 2000 afgesproken dat meerderheidsdeelnemingen van de ondernemer opgenomen worden in de medezeggenschapsstructuur. De COR is van mening dat Cendris BSC gezien moet worden als meerderheidsdeelneming van de ondernemer en dat deze onderneming op grond van genoemde afspraken en / of op grond van art 33 WOR vertegenwoordigd moet zijn in de COR. 

Het Hof heeft het volgende overwogen. Kern van het geschil is de vraag of Cendris BSC behoort tot de "in een groep verbonden ondernemingen", waarvan de ondernemer de houdstermaatschappij is en voor welke groep de COR is ingesteld en zo neen, of de OR van Cendris BSC in de COR vertegenwoordigd moet zijn op grond van de gemaakte afspraken. 

Vooropgesteld wordt dat een deelneming voor meer dan 50% in het geplaatste kapitaal van een vennootschap in beginsel steeds tot groepsverbondenheid zal leiden, omdat in dat geval de zeggenschap naar eigen inzicht door de meerderheidsaandeelhouder kan worden bepaald. Heeft geen van de deelnemende partners overwegende zeggenschap, dan behoort de joint venture noch tot de groep van de ene noch tot de groep van de andere partner. Gelet op de statuten heeft TNT geen overwegende zeggenschap in Cendris BSC. TNT is daarom niet gehouden Cendris BSC in de medezeggenschapsstructuur op te nemen. Beantwoording van de vraag of toelating van Cendris BSC in de medezeggenschapsstructuur van de ondernemer bevorderlijk is voor goede toepassing van de WOR kan daarom achterwege blijven. De vraag of de ondernemer gehouden is Cendris BSC toe te laten tot de medezeggenschapsstructuur op grond van genoemde afspraak wordt ontkennend beantwoord, omdat deze afspraken alleen gelden voor die meerderheidsdeelnemingen waarin de ondernemer de overwegende (materiële) zeggenschap heeft. Medezeggenschap volgt immers de zeggenschap in de onderneming. Gesteld noch gebleken is dat partijen met hun afspraken hebben beoogd een andere invulling aan het begrip medezeggenschap te geven of een afwijkende invulling hebben bedoeld te geven aan de in de WOR gehanteerde criteria voor instelling en samenstelling van de COR. 

Hoge Raad:

Door eerst te onderzoeken of voor Cendris BSC sprake was van een onderneming behorend tot de "in een groep verbonden ondernemers" (art 33 lid 3 WOR), en vervolgens, na ontkennende beantwoording van die vraag, of de ondernemer niettemin op grond van de afspraak gehouden was Cendris BSC in de medezeggenschapsstructuur van de ondernemer toe te laten, heeft het Hof de kern van het geschil niet gemist. Met deze benadering heeft hij ook geen rangorde aangebracht tussen toepassing van art 33 lid 3 WOR en uitleg van de afspraak, in die zin dat die uitleg ondergeschikt is aan de interpretatie van art 33 lid 3 WOR. Deze benadering strookt met het verzoek van de COR te beslissen dat Cendris BSC gezien moet worden als een meerderheidsdeelneming van de ondernemer en dat deze onderneming op grond van de afspraken en / of op grond van art 33 WOR vertegenwoordigd moet zijn in de COR. 

Anders dan thans wordt betoogd, laat de afspraak dat "meerderheidsdeelnemingen van TNT worden opgenomen in de medezeggenschapsstructuur" de daaraan door het Hof gegeven uitleg toe, dat daarbij niet is gedoeld op een meerderheidsdeelneming waarbij de ondernemer weliswaar 51% van de aandelen houdt, maar door de wijze waarop tussen de partners in de joint venture de zeggenschap is geregeld, de ondernemer daarin geen overwegende zeggenschap heeft. Het Hof heeft bij zijn uitleg van de afspraak voorts niet zonder meer beslissend geacht wat voortvloeit uit art 33 lid 3 WOR, maar onderzocht of partijen beoogd hebben een andere invulling aan het begrip medezeggenschap te geven dan wel een afwijkende invulling hebben beoogd te geven aan de criteria van de WOR voor instelling en samenstelling van de COR. 

Onderdeel 2 van het middel mist feitelijke grondslag voor zover het ervan uitgaat dat het Hof heeft geoordeeld dat een joint venture waarin beide partners 50% der aandelen houden nooit tot de groep van een van de partners kan behoren. In de gedachtegang van het Hof kan dat wel degelijk het geval zijn. Anders dan het onderdeel aanvoert, heeft het Hof bij uitleg van het begrip "in een groep verbonden ondernemers" in art 33 lid 3 WOR en toepassing daarvan op deze joint venture geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dit begrip, waarvan de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bewust geen nadere wettelijke omschrijving heeft gegeven. Het Hof is terecht ervan uitgegaan dat in beginsel een deelneming voor meer dan 50% in het geplaatste kapitaal tot groepsverbondenheid zal leiden, omdat in dat geval de zeggenschap naar eigen inzicht door de meerderheidsaandeelhouder kan worden bepaald. Het Hof heeft eveneens terecht overwogen dat wanneer de aandelen in de vennootschap volgens een onderlinge regeling tot samenwerking worden gehouden, de joint venture in een groep verbonden is met die rechtspersoon die de overwegende zeggenschap heeft. Aldus wordt bereikt dat uitoefening van medezeggenschapsrechten daar plaats vindt waar in overwegende mate zeggenschap over de joint venture bestaat. 

Indien geen van de deelnemende partners overwegende zeggenschap in de joint venture heeft, dan behoort deze joint venture noch tot de groep van de ene noch tot de groep van de andere partner. Bij het voorgaande verdient aantekening dat het Hof bij uitleg van het begrip "in een groep verbonden ondernemers" geen aansluiting behoefde te zoeken bij het juridische groepsbegrip van art 2:24a BW, of bij het economische groepsbegrip van art 2:24b BW, omdat de wetgever een nadere wettelijke omschrijving van het in art 33 lid 3 WOR bedoelde begrip "in een groep verbonden ondernemers" bewust achterwege heeft gelaten, en ook later geen aanleiding heeft gevonden voor het geven van een nadere omschrijving. 

Het Hof heeft terecht niet volstaan met de constatering dat de ondernemer een belang van 51% in Cendris BSC heeft, maar aan de hand van de overige omstandigheden heeft onderzocht of hier niettemin sprake is van een geval waarin hij geen overwegende zeggenschap in de joint venture heeft. Het oordeel dat de ondernemer in dit geval geen overwegende zeggenschap in de joint venture Cendris BSC heeft, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Nu het Hof, terecht, heeft geoordeeld dat geen sprake is van in een groep verbonden ondernemers, hoefde het niet te onderzoeken of toelating van Cendris BSC tot de medezeggenschapsstructuur van de ondernemer bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR zoals bedoeld in art 33 lid 1 WOR.

DATUM UITSPRAAK: 14 maart 2008
RECHTERLIJK COLLEGE: Hoge Raad
NAAM PARTIJEN: COR TNT NV / TNT NV
VINDPLAATS: NJ 2008 167, JOR 2008/94 en JAR 2008/112 (vervolg van Ktr ’s-Gravenhage 5 januari 2006 Ng en Hof ’s-Gravenhage 28 november 2006 JOR 2007/8 en ROR 2007/10

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht