Reorganisatie
Uitspraak: Gewicht OR-advies

Uitspraak: Gewicht OR-advies

Heeft de ondernemer voldoende gemotiveerd waarom het door de OC aangedragen alternatief niet is gevolgd en heeft de ondernemer voldoende aandacht besteed aan de gevolgen van de reorganisatie voor de niet-formatieve medewerkers? (JAR 2001/234)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, ondanks dat de ondernemer voldoende aandacht heeft besteed aan het alternatief van de OC, heeft de ondernemer onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de niet-formatieve medewerkers. Dit terwijl dit in eerdere adviezen van de OC een voorwaarde en een bezwaar betrof.

Situatie: 

Voor elke regionale vestiging van de Rijksarchiefdienst, een buitendienst van het Ministerie van OC&W, is een onderdeelcommissie ingesteld. Eén van de vestigingen is het Rijksarchief Noord Holland (RANH), een onderneming met 15,6 bezette fte, die worden ingevuld door twintig (tot de vaste formatie behorende) medewerkers. In juni 1999 heeft de bestuurder van RANH een voorgenomen besluit tot reorganisatie aan de onderdeelcommissie (OC) ter advisering voorgelegd. Na een op 7 juli 1999 uitgebracht advies waarin 26 voorwaarden en adviezen werden genoemd, een daarop gevolgde correspondentie, heeft de OC op 24 november 1999 zijn laatste advies uitgebracht over een bijgestelde versie. De tweede versie van het reorganisatieplan is, samen met het advies van de OC, in november 1999 naar de Algemeen Rijksarchivaris gezonden. Bij memo van 24 maart 2000 werd aan de OC meegedeeld dat het rapport inmiddels aan het Ministerie van OC&W was aangeboden. Na protest tegen deze gang van zaken is de OC nogmaals om advies gevraagd bij brief van 6 december 2000. Op 18 januari 2001 heeft de OC negatief geadviseerd, omdat "een interne organisatie op dit moment niet meer opportuun is wegens de samenloop met het fusietraject". Het besluit is op 13 februari 2001 aan de OC meegedeeld. De ondernemingsraad ging in beroep.

Voor elke regionale vestiging van de Rijksarchiefdienst, een buitendienst van het Ministerie van OC&W, is een onderdeelcommissie ingesteld. Eén van de vestigingen is het Rijksarchief Noord Holland (RANH), een onderneming met 15,6 bezette fte, die worden ingevuld door twintig (tot de vaste formatie behorende) medewerkers. In juni 1999 heeft de bestuurder van RANH een voorgenomen besluit tot reorganisatie aan de onderdeelcommissie (OC) ter advisering voorgelegd. Na een op 7 juli 1999 uitgebracht advies waarin 26 voorwaarden en adviezen werden genoemd, een daarop gevolgde correspondentie, heeft de OC op 24 november 1999 zijn laatste advies uitgebracht over een bijgestelde versie. De tweede versie van het reorganisatieplan is, samen met het advies van de OC, in november 1999 naar de Algemeen Rijksarchivaris gezonden. Bij memo van 24 maart 2000 werd aan de OC meegedeeld dat het rapport inmiddels aan het Ministerie van OC&W was aangeboden. Na protest tegen deze gang van zaken is de OC nogmaals om advies gevraagd bij brief van 6 december 2000. Op 18 januari 2001 heeft de OC negatief geadviseerd, omdat "". Het besluit is op 13 februari 2001 aan de OC meegedeeld. De ondernemingsraad ging in beroep.

Ondernemingskamer: 

Wat betreft de volgorde: eerst reorganisatie dan fusie (ondernemer) of eerst fusie en dan reorganisatie (OC), heeft de ondernemer aangevoerd dat de reorganisatie al deels (als experiment) is ingezet en dat in dat kader toezeggingen aan medewerkers zijn gedaan die moeten worden nagekomen. Bovendien is het, aldus de ondernemer, van belang voor de medewerkers dat zij in een duidelijk afgebakende positie aan het fusieproces deelnemen. Verder heeft de ondernemer aangevoerd dat de fusie nog wel enige tijd zal vergen, terwijl de reorganisatie binnen een paar maanden voltooid kan zijn. Volgens de OC heeft de reorganisatie nu al zo lang geduurd, dat verder uitstel geen probleem hoeft op te leveren. Bovendien voorziet de OC als gevolg van de fusie een nieuwe reorganisatie. Beide standpunten komen de Ondernemingskamer verdedigbaar voor. Beslissend is echter dat het door de OC aangedragen alternatief door de ondernemer onder ogen is gezien en dat van het door hem vervolgens gemotiveerd uiteengezette standpunt, niet geoordeeld kan worden dat het kennelijk onredelijk is. Het beroep moet daarop stranden. De OC heeft verder geklaagd dat aan de positie van de niet-formatieve personeelsleden geen aandacht is besteed. Dit is in het advies van 1999 als voorwaarde verwoord en in het advies van 2001 is dit uitdrukkelijk als bezwaar herhaald. Hierop heeft de bestuurder expliciet in negatieve zin gereageerd. Het ging dus niet enkel om een 'aanbeveling' van de OC. De OC heeft terecht gesteld dat het enkele gegeven dat de reorganisatie, conform de Leidraad voor de reorganisatie van OC&W, slechts betrekking heeft op de formatieve medewerkers, de ondernemer niet ontheft van de taak om inzicht te geven in de gevolgen die de reorganisatie voor de 15 niet-formatieve medewerkers, die in deze zaak een wezenlijk onderdeel van de onderneming vormen, zal hebben. Het door de OC bedoelde inzicht zal dus nog gegeven moeten worden. Het besluit is in zoverre kennelijk onredelijk. Wijst het verzoek toe.

Wat betreft de volgorde: eerst reorganisatie dan fusie (ondernemer) of eerst fusie en dan reorganisatie (OC), heeft de ondernemer aangevoerd dat de reorganisatie al deels (als experiment) is ingezet en dat in dat kader toezeggingen aan medewerkers zijn gedaan die moeten worden nagekomen. Bovendien is het, aldus de ondernemer, van belang voor de medewerkers dat zij in een duidelijk afgebakende positie aan het fusieproces deelnemen. Verder heeft de ondernemer aangevoerd dat de fusie nog wel enige tijd zal vergen, terwijl de reorganisatie binnen een paar maanden voltooid kan zijn. Volgens de OC heeft de reorganisatie nu al zo lang geduurd, dat verder uitstel geen probleem hoeft op te leveren. Bovendien voorziet de OC als gevolg van de fusie een nieuwe reorganisatie. Beide standpunten komen de Ondernemingskamer verdedigbaar voor. Beslissend is echter dat het door de OC aangedragen alternatief door de ondernemer onder ogen is gezien en dat van het door hem vervolgens gemotiveerd uiteengezette standpunt, niet geoordeeld kan worden dat het kennelijk onredelijk is. Het beroep moet daarop stranden. De OC heeft verder geklaagd dat aan de positie van de niet-formatieve personeelsleden geen aandacht is besteed. Dit is in het advies van 1999 als voorwaarde verwoord en in het advies van 2001 is dit uitdrukkelijk als bezwaar herhaald. Hierop heeft de bestuurder expliciet in negatieve zin gereageerd. Het ging dus niet enkel om een 'aanbeveling' van de OC. De OC heeft terecht gesteld dat het enkele gegeven dat de reorganisatie, conform de Leidraad voor de reorganisatie van OC&W, slechts betrekking heeft op de formatieve medewerkers, de ondernemer niet ontheft van de taak om inzicht te geven in de gevolgen die de reorganisatie voor de 15 niet-formatieve medewerkers, die in deze zaak een wezenlijk onderdeel van de onderneming vormen, zal hebben. Het door de OC bedoelde inzicht zal dus nog gegeven moeten worden. Het besluit is in zoverre kennelijk onredelijk. Wijst het verzoek toe.

DATUM UITSPRAAK: 19 oktober 2001
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer 
NAAM PARTIJEN: 
Ondernemingsraad van de Rijksarchiefdienst / De Staat der Nederlanden (Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) 
VINDPLAATS: JAR 2001/234

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht