Mede-ondernemerschap (overheid en profit)
Uitspraak: Gemeentelijke herindeling (6)

Uitspraak: Gemeentelijke herindeling (6)

Kan de Ondernemingskamer ingrijpen in het besluitvormingsproces van de Minister van Binnenlandse Zaken rond de gemeentelijke herindeling nu de Minister niet bereid is de OR'en van de betrokken gemeenten om advies te vragen? (ROR 1999/ 27)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, de Ondernemingskamer is daartoe niet bevoegd nu de Minister het besluit naar de Ministerraad heeft gezonden. De Minister had de OR'en wel om advies moeten vragen. Het besluit van de Minister is kennelijk onredelijk omdat geen advies is gevraagd. 

Situatie:

Blijkbaar is door de minister vóór 26 maart 1999 het besluit genomen een voorstel voor een herindelingsregeling te doen, zoals bedoeld in art. 9 lid 1 Wet Arhi. Op 26 maart 1999 heeft de minister een daartoe strekkend voorstel gezonden aan de ministerraad zoals bedoeld in de Wet Ahri. De minister heeft voordat hij dat besluit nam niet advies gevraagd aan de betrokken ondernemingsraden en is kennelijk ook niet van plan dat nog te doen. 

De OR'en verzoeken de Ondernemingskamer voor recht te verklaren dat het besluit kennelijk onredelijk is en om de verplichting op te leggen het besluit in te trekken en te verbieden het besluit uit te voeren. 

Ondernemingskamer:

Volhard wordt bij hetgeen werd overwogen in de beschikking van 18 februari 1999. De opvatting van de minister dat hij niet gehouden zou zijn voorafgaand aan zijn besluit advies van de ondernemingsraden te vragen, mist grondslag in het recht. Ook de minister die een besluit neemt als bedoeld in art. 9 lid 1 Wet Arhi is immers voor de toepassing van art. 25 WOR (mede-)ondernemer en het adviesrecht in het kader van een herindeling geldt ook jegens hem. 

De staatsrechtelijke verdeling van de bevoegdheden over de formele wetgever en de rechterlijke macht verhindert dat de rechter ingrijpt in het proces van wetgeving in formele zin wanneer dat proces een aanvang heeft genomen. Het is dan aan de wetgever in formele zin respectievelijk de staatsorganen die te zamen de formele wetgever vormen er op toe te zien dat de uit de WOR voortvloeiende medezeggenschapsverplichtingen correct zijn of worden nagekomen. Het proces van formele wetgeving is in ieder geval begonnen wanneer een voorstel van de minister voor een herindelingsregeling aan de ministerraad is gedaan. Een andere opvatting leidt er immers toe dat door de rechter wel in het proces zou worden ingegrepen doordat de aanvang van dat proces onmogelijk wordt gemaakt. Ook al vangt naar regels van het staatsrecht het formele wetgevingsproces pas aan met en door het indienen van een Koninklijke Boodschap houdende een voorstel van wet. 

Dit leidt ertoe dat het door de OR'en gevorderde verbod van uitvoering van het besluit niet kan worden toegewezen. Dat neemt niet weg dat de Ondernemingskamer wel kan oordelen dat het besluit kennelijk onredelijk is nu geen advies is gevraagd en dat zij kan verstaan dat alsnog advies dient te worden gevraagd. 

DATUM UITSPRAAK: 8 april 1999
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: De OR'en van de gemeenten IJsselham, Brederwiede, Avereest en Ommen / De gemeenten IJsselham, Brederwiede, Avereest en Ommen en de Provincie Overijssel en de Staat der Nederlanden
VINDPLAATS: ROR 1999/ 27

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht