Uitspraak: Enqueteverzoek Centrale Clientenraad ontvankelijk
Is het enquêteverzoek door de CCR (Centrale Cliëntenraad) voor een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken gerechtvaardigd? (ARO 2010/90 en JOR 2010/188).
Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, vastgesteld moet worden dat van gezonde verhoudingen binnen Sherpa al geruime tijd geen sprake meer is en dat een herstel daarvan niet in het verschiet ligt. Nu een van de doeleinden van het enquêterecht is herstel van gezonde verhoudingen, is een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken noodzakelijk.
Situatie
Sherpa biedt ondersteuning aan mensen met een lichamelijke en verstandelijke beperking. De Raad van Toezicht (RvT) is o.g.v. de statuten bevoegd bestuurders te benoemen, te schorsen en te ontslaan. Hij moet de CVR (Centrale Vertegenwoordigersraad), de CCR (Centrale Cliëntenraad) en de OR in kennis stellen van een dergelijk voornemen en behoort de wettelijke bepalingen m.b.t. medezeggenschap in acht te nemen. De RvT bestaat volgens de statuten uit minimail 5 leden, welke worden benoemd en ontslagen door de RvT. De statuten bepalen dat één lid van de RvT op bindende voordracht van de CVR en de CCR gezamenlijk wordt benoemd. Art 6.3 Reglement voor de Raad van Toezicht van (Sherpa) houdt in dat de CCR, CVR en de OR hebben afgezien van dit recht, onder voorwaarde dat vertegenwoordigers van deze organen participeren in de benoemingscommissie. De RvT bestond uit 5 leden. Op 2 oktober 2009 heeft W.P. Pieters (bestuurder) zich ziek gemeld. De RvT heeft besloten H.M.J. Jeukens – controller van Sherpa – tot tijdelijk waarnemer van Pieters te benoemen (het oktober-besluit). Hij heeft de CCR, de CVR. en de OR hierover aanvankelijk niet geïnformeerd. Op 1 december 2009 heeft hij besloten m.i.v. 1 januari 2010 een, extern aan te trekken, interim-bestuurder te benoemen. De RvT heeft dit besluit genomen zonder advies van de CCR, de CVR en de OR (het eerste-december-besluit). De CVR en de OR hebben de RvT erop gewezen dat dit in strijd is met de Wet medezeggenschap cliënten zorginstelling (WMCZ) resp. de WOR. De RvT heeft de OR en de CVR alsnog advies gevraagd over het voornemen per 1 januari 2010 een interim-bestuurder te benoemen (het tweede-december-besluit), welke bestuurder Jeukens zou gaan vervangen. De RvT verzocht het advies uiterlijk op 30 december 2009 uit te brengen. Begin december voerde de voorzitter van de RvT (Van Leijenhorst) reeds gesprekken met een kandidaat-interimbestuurder.
De CVR heeft op 21 december 2009 negatief geadviseerd over het tweede-decemberbesluit. Zijns inziens was de adviesaanvraag, mede gelet op de termijn van 2 weken, strijdig met art 3.2 WMCZ en art 7.2 Regeling Medezeggenschap Cliënten Sherpa. Pas nadat de CCR de RvT erop had gewezen dat hem ten onrechte geen advies over het tweede-december-besluit was gevraagd, heeft de RvT dit alsnog gedaan. Ook de OR heeft m.b.t. het tweede-december-beeluit negatief geadviseerd. Op 14 januari 2010 heeft de OR het vertrouwen in de RvT opgezegd. Bovendien verweet hij de RvT dat hij wettelijke regels niet naleefde. Op 8 februari 2010 heeft ook de CCR negatief over het tweede-december-besluit geadviseerd.
Ondanks de negatieve adviezen heeft de RvT op 1 maart 2010 besloten een interim bestuurder te benoemen. Hij heeft de CCR, de CVR en de OR verzocht te adviseren over de persoon die hij voornemens is te benoemen (het eerste-maart-besluit). Op 4 maart 2010 heeft de OR de RvT geschreven dat hij geen advies over het eerste-maart-besluit zal geven omdat hij niet gelooft dat dit nog enige invloed kan hebben op de te nemen beslissing en dat hij nog steeds geen vertrouwen heeft in de RvT. Ook de CVR heeft geweigerd aan deze adviesaanvraag gevolg te geven. Tot slot heeft de CCR negatief op deze adviesaanvraag gereageerd en heeft het vertrouwen in de RvT opgezegd. Op 30 maart 2010 heeft de RvT besloten het eerste-maart-besluit in te trekken en een interim bestuurder niet in de plaats van Jeukens, maar naast Jeukens te benoemen (het tweede-maart-besluit). Kort voor 30 maart 2010 hebben 3 van de 5 leden van de RvT zich teruggetrokken. Na hun vertrek bestond de RvT nog uit Van Leijenhorst en Rom. Van Leijenhorst heeft aangekondigd zo snel mogelijk in de 3 vacatures in overleg met de CCR, de CVR en de OR te willen voorzien. Op 1 april 2010 heeft de OR de RvT bericht dat deze door het vertrek van 3 van zijn leden niet langer kan functioneren. Hij kondigde tevens aan het overleg met de RvT op te schorten en het vertrouwen in beide leden van de RvT op te zeggen.
Op 2 april 2010 heeft de CVR de RvT geschreven dat hij niet ingaat op de adviesaanvraag over het tweede-maart-besluit omdat het besluit van de RvT – nu deze slechts uit 2 leden bestaat – aantastbaar is. M.b.t. het verzoek van de RvT om mee te werken aan het aantrekken van 3 nieuwe leden van de RvT achtte de CVR de kans erg klein dat op deze wijze een RvT tot stand komt die voldoende gezag, respect en vertrouwen zal genieten om naar behoren te functioneren. Op 7 april 2010 heeft de RvT – nu het tweede-maart-besluit niet was aanvaard – besloten het eerste-maart-besluit uit te willen voeren. Tot slot heeft hij mediation aangeboden. Op 14 april 2010 heeft de RvT de CCR, de CVR en de OR voorgesteld om 3 nieuwe leden van de RvT te benoemen. Op 15 april 2010 heeft de OR de RvT bericht dat hij onder voorwaarden het tweede-maart-besluit aanvaardt en dat hij het mediation aanbod in beraad houdt. Op 17 april 2010 heeft de RvT de CVR geschreven dat De Zeeuw de beoogde kandidaat is voor interim-bestuurder. De CVR kreeg een week de tijd om op de voorgenomen benoeming te reageren. Op 25 april 2010 heeft de RvT o.m. besloten De Zeeuw tot december 2010 te benoemen tot bestuurder en voorzitter van het bestuur en ter uitvoering van het tweede-maart-besluit Jeukens tot 1oktober 2010 tot bestuurder te benoemen.
Tegen deze gang van zaken start de CCR een enquêteprocedure.
Ondernemingskamer
Volgens verzoekers zijn er vanwege een slecht functionerende bestuurlijke organisatie gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Er is sprake van een bestuurlijke impasse nu (i) de CCR, de CVR en de OR het vertrouwen in de RvT hebben opgezegd en (ii) 2 tijdelijke interim-bestuurders zijn benoemd, ondanks de bezwaren van de CCR, de CVR en de OR. De RvT heeft meermalen in strijd met de medezeggenschapsrechten van de CVR, de CCR en de OR gehandeld, heeft er onvoldoende overleg plaatsgevonden en zijn de CVR, de CCR en de OR meermalen niet of niet tijdig door de RvT geïnformeerd. Vaststaat dat de verhoudingen binnen Sherpa – en dan m.n. die tussen Van Leijenhorst en de RvT en de CCR, de CVR en de OR -in ernstige mate zijn verstoord en dat laatstgenoemden (nagenoeg) geen vertrouwen meer hebben in de RvT.
Het is aannemelijk dat dit de bestuurbaarheid en de bedrijfsvoering van Sherpa kan schaden. M.n. het door alle partijen gewenste revitaliseringsproces kan hierdoor in substantiële mate vertraging oplopen. Ook kan de reputatie van Sherpa door de verstoorde verhoudingen beschadigd raken. De CVR, de CCR en de OR verwijten Van Leijenhorst en de RvT m.n. dat hij meermalen, en in ieder geval bij het oktober-besluit (geen tijdige informatie) en het eerste-december-besluit (geen adviesaanvraag), alsmede bij de adviesaanvraag betreffende het tweede-december-besluit (aanvankelijk geen adviesaanvraag aan de CVR), de wettelijke en statutaire medezeggenschapsrechten van de CCR, de CVR en de OR heeft geschonden. Daarnaast verwijten de CVR, de CCR en de OR hem – bijv. door de CVR, de CCR en de OR keer op keer slechts bijzonder korte tijd te gunnen voor het uitbrengen van advies en door soms gedurende een adviesaanvraag al met uitvoering van het besluit te beginnen – de indruk te wekken niet of in onvoldoende mate in hun standpunten te zijn geïnteresseerd, of de indruk te wekken dat hun adviezen amper van enige invloed konden zijn op zijn besluitvorming. Bovendien verwijten zij hem dominant en solistisch optreden.
Ook zou hij verdeeldheid onder de bij Sherpa betrokkenen zaaien.
Nu de klachten zo breed gedragen worden en voorshands meermalen terecht lijken te worden geuit, moet ernstig worden betwijfeld of (de voorzitter van) de RvT bij het nemen van eerdergenoemde besluiten een juist beleid heeft gevoerd. Daar komt bij dat toen de besluiten van de RvT veel weerstand bleken op te roepen en de OR en de CCR in verband daarmee het vertrouwen in Van Leijenhorst opzegden, betwijfeld kan worden of laatstgenoemde in voldoende mate ervan blijk heeft gegeven in staat te zijn rust en herstel van vertrouwen te bewerkstelligen. In ieder geval staat vast dat de situatie juist verder is geëscaleerd. Dit blijkt bijv. uit de gang van zaken m.b.t. het vertrek van 3 leden van de RvT. Gebleken is dat de werkwijze van Van Leijenhorst mede de oorzaak is geweest van tweespalt binnen de RvT en van het vertrek van genoemde leden van de RvT. Ook de wijze waarop Van Leijenhorst en Rom in de vacatures in de RvT hebben willen voorzien, geeft geen blijk van een gelet op de situatie verantwoorde aanpak en heeft – mitsdien – eerder escalerend gewerkt dan dat zij heeft bijgedragen aan herstel van goede verhoudingen. Bovendien lijkt het er op dat Van Leijenhorst m.b.t. zijn streven de vacatures in de RvT te vervullen, niet de procedure heeft gevolgd die de statuten, (art 6.3 van) het Reglement voor de Raad van Toezicht van Stichting Sherpa en art 7 WMCZ voorschrijven. Daar komt bij dat Van Leijenhorst de CVR, de CCR en de OR onder druk lijkt te hebben willen zetten om zosnel mogelijk met de door de RvT voorgedragen kandidaten akkoord te gaan. Gelet op de gespannen verhoudingen had het daarentegen veeleer in de rede gelegen dat hij juist bij de vervulling van deze vacatures meer oog zou hebben gehad voor de opvattingen van de medezeggenschapsorganen en alle andere betrokkenen, met dezen uitvoeriger had overlegd en hun meer tijd had gegund voor het geven van advies.
Voorts is van belang dat het aannemelijke gevolg van de wijze waarop de RvT – in het bijzonder Van Leijenhorst – heeft bewerkstelligd dat De Zeeuw tot bestuurder en bestuursvoorzitter is benoemd, is dat ook de relatie tussen De Zeeuw en de CCR, de CVR en de OR van het begin af aan negatief is beenvloed, met de aanmerkelijke kans dat ook het noodzakelijke overleg en de gewenste samenwerking met de CCR, de CVR en de OR enerzijds en De Zeeuw anderzijds problematisch zal zijn en daardoor mogelijk schadelijk voor – de belangen van – Sherpa. Tot slot kan er niet aan worden voorbijgegaan dat alle bij Sherpa betrokkenen het vertrouwen in de RvT in de huidige samenstelling hebben verloren en dat de RvT voor zijn functioneren geen draagvlak heeft weten te creëren. Vastgesteld moet aldus worden dat van gezonde verhoudingen binnen Sherpa al geruime tijd geen sprake meer is en dat een herstel daarvan niet in het verschiet ligt. Nu een van de doeleinden van het enquêterecht is herstel van gezonde verhoudingen, is een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken dus noodzakelijk. De OK beveelt dit onderzoek en treft als onmiddellijke voorziening de schorsing Van Leijenhorst als voorzitter van de RvT en benoemt een derde als voorzitter die bij de besluitvorming door de RvT in alle gevallen een beslissende stem zal hebben.
DATUM UITSPRAAK: 20 mei 2010
RECHTERLIJK COLLEGE: Hof Amsterdam (OK)
NAAM PARTIJEN: Centrale Cliëntenraad Stichting Sherpa en Centrale Vertegenwoordigersraad Stichting Sherpa/Stichting Sherpa en belanghebbenden: Raad van Toezicht Stichting Sherpa, J. van Leijenhorst, J.J. Rom, R. de Zeeuw en OR Stichting Sherpa
VINDPLAATS: ARO 2010/90 en JOR 2010/188
Advokatenkollektief Utrecht