Vakantie- en verlofregeling
Uitspraak: Collectieve bedrijfssluiting

Uitspraak: Collectieve bedrijfssluiting

Is de beslissing van de OR om géén instemming te verlenen aan het voorgenomen besluit tot een periodieke bedrijfssluiting, met opname van verlofdagen van alle medewerkers, kennelijk onredelijk? (24 december 2004 Nnb)

Uitspraak Kantonrechter Delft: Nee, de ondernemer heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er sprake is van zwaarwegende bedrijfseconomische redenen (december 2004, Nnb). 

Situatie:

Brouwer is bezig haar bedrijfsactiviteiten te sluiten. Door de Brouwer Groep waar Brouwer deel van uitmaakt is met FNV Kiem en CNV Dienstenbond in juni 2004 overeenstemming bereikt over een sociaal plan om de opvang van personele gevolgen van de reorganisaties die worden doorgevoerd in de periode van 2 juni 2004 tot 1 januari 2006 op te vangen. De arbeidsovereenkomsten van de resterende werknemers heeft Brouwer met toestemming van het CWI opgezegd tegen 1 maart 2005. 

Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO Grafimedia van toepassing. Medio november 2004 heeft Brouwer zonder succes aan een kleine groep werknemers met een hoog resterend saldo aan vakantiedagen verzocht deze dagen zoveel mogelijk op te nemen voor het einde van het dienstverband. Op 26 november 2004 heeft Brouwer de OR verzocht in te stemmen met het voorgenomen besluit tot een periodieke bedrijfssluiting van 27 december 2004 tot en met 7 januari 2005, met opname van verlofdagen van alle medewerkers. 

Op 1 december 2004 laat de OR weten hier niet mee in te stemmen, in aanmerking genomen dat volgens de CAO de werkgever maximaal 3 dagen als verplichte vakantie kan aanwijzen, dat het gebruikelijk is dat de verplichte dagen aan het begin van het jaar worden vastgesteld, dat er werknemers zijn die niet voldoende verloftegoed hebben en over 2005 niet voldoende kunnen opbouwen. Brouwer verzoekt de bedrijfscommissie om bemiddeling. Op de hoorzitting bij de bedrijfscommissie op 13 december 2004 constateert de bedrijfscommissie dat bemiddeling niet mogelijk is en adviseert Brouwer op zeer korte termijn een procedure bij de kantonrechter aanhangig te maken.

Kantonrechter:

Nu tussen partijen niet in geschil is of het voorgenomen besluit onder artikel 27 lid 1 sub b valt, zal bij de verdere beoordeling daarvan worden uitgegaan. De kantonrechter verleent slecht vervangende instemming indien de beslissing van de OR om geen instemming te verlenen onredelijk is of het voorgenomen besluit gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. 

Dat Brouwer te kampen heeft met een tekort aan orders ligt niet in de risicosfeer van de werknemers maar van de werkgever. Brouwer heeft er zelf voor een deel de hand in gehad dat de uitvoering van werkzaamheden in die periode naar elders is verplaatst, juist met het oog op de door haar voorgenomen bedrijfssluiting. Niet aannemelijk is gemaakt dat de werknemers in enig opzicht een verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop zij thans hun verlofuren al dan niet opnemen. Vast staat dat een substantieel deel van de werknemers door de gewenste sluiting verplicht zouden worden hun verlofuren geheel of gedeeltelijk op te nemen. Dat is strijdig met artikel 7.1.5. lid 2 van de CAO, waarmee ook niet verenigbaar is dat juist met het oog op dergelijke opnamen van vakantiedagen ter beperking van de bij het einde van het dienstverband uit te betalen saldo aan niet opgenomen vakantiedagen, een vakantieregeling zou worden vastgesteld. 

De weigering van de OR om niet in te stemmen met de regeling kan niet als onredelijk worden aangemerkt. De bedrijfseconomische situatie bij Brouwer is weliswaar zorgwekkend, maar dat die situatie zodanig is dat de uitvoering van het voorgenomen besluit noodzakelijk is om de mogelijkheden van de Brouwer Groep tot naleving van het sociaal plan niet in gevaar te brengen, is onvoldoende onderbouwd door Brouwer. Het is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van zwaarwegende bedrijfseconomische redenen die vergen dat het voorgenomen besluit wordt uitgevoerd. Gelet op de overeenstemming die partijen hebben bereikt over proceskosten hoeft er geen afzonderlijke kostenveroordeling ten laste van Brouwer te worden uitgesproken maar in plaats daarvan zullen de kosten van de procedure worden gecompenseerd zo dat ieder van de partijen de eigen kosten van de procedure draagt.

De kantonrechter wijst het verzoek af.

DATUM UITSPRAAK: 24 december 2004
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantongerecht Delft
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Brouwer Rotatie BV / Brouwer Rotatie BV
VINDPLAATS: niet gepubliceerd

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht