Uitspraak: Buitengewoon verlof (2)
Heeft de OR instemmingsrecht bij een besluit tot afschaffing van een buitengewoon verlof: 16 uur vrij opneembaar? (ROR 1998/21)
Uitspraak Kantonrechter Middelburg: Ja, een besluit tot het toekennen van roostervrije uren vertoont trekken van zowel een werktijd- als een vakantieregeling in de zin van artikel 27 WOR.
Situatie:
De ondernemer is van plan het buitengewoon verlof (16 uur vrij opneembaar per jaar) te wijzigen en heeft daarover onderhandeld met de ondernemingsraad. Uiteindelijk werd daartoe besloten zonder instemming van de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de nietigheid van het besluit ingeroepen en vraagt aan de kantonrechter om de ondernemer te verbieden dit besluit uit te voeren. De ondernemer vraagt vervangende toestemming voor het doorvoeren van de wijziging voor het geval aan de ondernemingsraad instemmingsrecht zou toekomen.
Kantonrechter:
De WOR kent niet een bepaling die inhoudt dat indien een besluit van de ondernemer een primaire arbeidsvoorwaarde bevat, de ondernemingsraad reeds daarom geen instemmingsrecht heeft. Kort samengevat gaat het bij primaire arbeidsvoorwaarden om loon en arbeidsduur. Weliswaar valt uit enkele passages in de wetsgeschiedenis af te leiden dat er in beginsel geen instemmingsrecht bestaat bij de regeling van primaire arbeidsvoorwaarden, maar dit vloeit in praktijk al voort uit de bepalingen van de WOR. Juist loon en arbeidsduur worden veelal hoofdzakelijk geregeld in een CAO, zodat die dan op grond van art. 27 lid 3 WOR aan het instemmingsrecht zijn onttrokken.
Bij ontbreken van een CAO of een regeling van een publiekrechtelijk orgaan wordt in beginsel loon en arbeidsduur geregeld in individuele arbeidsovereenkomsten, die ook buiten het instemmingsrecht van de ondernemingsraad vallen. Instemmingsrecht bestaat slechts voor een besluit voor zover dit betrekking heeft op alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen. Het uitgangspunt dat de arbeidsvoorwaarden bij de overheid in beginsel niet eenzijdig kunnen worden gewijzigd kan er niet toe leiden dat het instemmingsrecht buiten de wettelijke kaders van de WOR wordt uitgebreid.
Een verruiming van de bevoegdheden van ondernemingsraden bij de overheid zou in strijd komen met het wettelijk systeem dat ervan uitgaat dat de OR bij de overheid en in de particuliere sector gelijke bevoegdheden hebben. De Hoge Raad 26 juni 1987, NJ 1988, 93, heeft bepaald dat een besluit van een ondernemer tot toekenning van roostervrije uren, zoals voorzien in de CAO, trekken vertoont van zowel een werktijd- als een vakantieregeling in de zin van art. 27 lid 1 onder c WOR en daarom daarmee op één lijn moet worden gesteld.
Het maakt geen verschil dat het nu niet betreft de uitvoering van de CAO maar een bevoegdheid op basis van het ARAR. In beide gevallen is het de ondernemer die daarvoor een regeling kan treffen. Een dergelijke regeling is dan vervolgens een werktijd- of vakantieregeling waarvoor de OR instemmingsrecht heeft. De OR heeft dus terecht een beroep op de nietigheid gedaan. Tijdens de onderhandelingen is de OR in zijn compromisvoorstel in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de wensen van de ondernemer. Toen de ondernemer hierop niet inging is de weigering van de OR om met het besluit in te stemmen niet onredelijk. Niet is gebleken dat bedrijfsorganisatorische, -economische of -sociale redenen noopten tot een nog verder terugdringen van het buitengewoon verlof dan in het compromisvoorstel was voorzien.
Het verzoek om vervangende toestemming wordt daarom afgewezen.
DATUM UITSPRAAK: 28 juli 1998
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Middelburg
NAAM PARTIJEN: OR van de Eenheid Particulieren Middelburg van de Belastingdienst / Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Hoofd van de Eenheid Particulieren Middelburg van de Belastingdienst.
VINDPLAATS: ROR 1998, nr. 21
Advokatenkollektief Utrecht