Vakantie- en verlofregeling
Uitspraak: Buitengewoon verlof (1)

Uitspraak: Buitengewoon verlof (1)

Is het eenheidsbeleid over het buitengewoon verlof van korte duur, een regeling als bedoeld in art. 27 lid 1 WOR zodat voor de wijziging instemming van de OR is vereist? (niet gepubl. 3 oktober 1997)

Uitspraak Bedrijfscommissie voor de Overheid: Ja, het is een 'regeling' want het eenheidsbeleid dient als toetsingscriterium voor de individuele verzoeken. De buitengewoon verlofregeling heeft trekken van een vakantieregeling.  

Situatie: 

Binnen de onderneming van de Belastingdienst Ondernemingen Den Haag gelden regels voor het opnemen van buitengewoon verlof van korte duur. Dat eenheidsbeleid is vastgelegd in de op 12 september 1996 aan alle medewerkers binnen de onderneming aangeboden "Huisregels van de Belastingdienst Ondernemingen Den Haag". Met een notitie "Jeugd- en jongerenwerk" maakte de bestuurder zijn voornemen bekend om met ingang van 1997 het eenheidsbeleid ter zake van buitengewoon verlof van korte duur in het kader van jeugd- en jongerenwerk te wijzigen. De ondernemingsraad stelde dat hij ter zake van die wijziging instemmingsrecht heeft. De ondernemer meende dat het niet een instemmingsplichtig besluit betrof en voerde de wijziging in. De ondernemingsraad riep de nietigheid van dit besluit in en vroeg de bedrijfscommissie om bemiddeling en advies. 

Bedrijfscommissie:

Voor de beoordeling of het eenheidsbeleid ter zake van buiten gewoon verlof van korte duur moet worden beschouwd als een "werktijd- of vakantieregeling" in de zin van art. 27 lid 1 onder c WOR, zal er een dubbele toetsing moeten plaatsvinden. Eerst dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van een 'regeling'. Het eenheidsbeleid bestaat in dit geval uit een aantal bepalingen waarin de bestuurder heeft vastgelegd hoe hij zal handelen en binnen welke grenzen hij daarbij zal blijven indien aan hem door een individuele medewerker om toekenning van buitengewoon verlof wordt gevraagd voor het leiden van jeugdkamp/werkweek- en kinderactiviteiten. Aldus dient het eenheidsbeleid als toetsingscriterium voor verzoeken van iedere willekeurige medewerker zodat het valt aan te merken als een 'regeling'. 

Vervolgens dient antwoord gegeven te worden op de vraag of deze regeling moet worden beschouwd als een 'werktijd- of vakantieregeling'. Er is geen reden om aan te nemen dat de regeling met betrekking tot buitengewoon verlof niet onder de werkingssfeer van art. 27 WOR valt vanwege het feit dat in het eerste lid niet expliciet van 'buitengewoon verlof' wordt gesproken. Het buitengewoon verlof onderscheidt zich naar zijn aard wezenlijk van 'vakantie' maar er zijn ook overeenkomsten tussen beide verlofvormen. Zo gaat het in beide gevallen in ieder geval om dagen waarop de werknemer met behoud van salaris geen arbeid behoeft te verrichten. 

Daarnaast is van belang dat het eenheidsbeleid bepaalt dat het aanspraak willen maken op buitengewoon verlof in het kader van jeugd- en jongerenwerk leidt tot het verplicht opnemen van een aantal vakantiedagen, nu het buitengewoon verlof op fifty/fifty-basis wordt verleend. Daarom is de bedrijfscommissie van oordeel dat de eenheidsregeling met betrekking tot het buitengewoon verlof in het kader van jeugd- en jongerenwerk op zijn minst zodanige trekken van een vakantieregeling vertoont dat die regeling -en derhalve ook het beleid met betrekking tot de uitvoering ervan- in het kader van art. 27 lid 1 onder c WOR daarmee op één lijn dient te worden gesteld. 

De ondernemer dient zijn besluit tot wijziging van die regeling ter instemming aan de ondernemingsraad voor te leggen.

DATUM UITSPRAAK: 3 oktober 1997
RECHTERLIJK COLLEGE: Bedrijfscommissie voor de Overheid
NAAM PARTIJEN: OR van de Belastingdienst/ Ondernemingen Den Haag / Staat der Nederlanden
VINDPLAATS: (nog) niet gepubliceerd

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht