Vakantie- en verlofregeling
Uitspraak: Bezettingsgraad kerstperiode

Uitspraak: Bezettingsgraad kerstperiode

Is het besluit om bij de beoordeling van verlofaanvragen voor de kerstperiode per bureau een bezettingsgraad te hanteren van 45% een regeling in de zin van artikel 27 lid 1 sub b WOR? (Ng, 21 december 2005)

Uitspraak Kantonrechter Den Haag: Nee, nu het doel van het besluit niet is tegen de wil van werknemers verlofrechten te beperken of te wijzigen, kan het besluit niet aangemerkt worden als een regeling in de zin van artikel 27 lid 1 sub b WOR. 

Situatie:

De ondernemer heeft besloten dat tussen Kerst en Oud en Nieuw van 2005 de bezettingsgraad per bureau tenminste 45 % moet zijn. In zijn brief van 19 mei 2005 heeft hij dit als volgt weergegeven: “ (….) Daarbij heb ik aangegeven dat, teneinde de openstelling van het gebouw rendabel en effectief te laten zijn, een minimale bezettingsgraad van 45% per bureau noodzakelijk is”. Hij heeft uitvoering gegeven aan dit besluit door het management op te dragen bij toekenning van verlof in bedoelde periode hiermee rekening te houden. 

Op 26 september 2005 heeft hij de OR als volgt geïnformeerd: “(…) wordt per bureau bekeken of deze tijdens de kerstperiode open dient te blijven. Indien dit het geval is, dient minimaal 45% van de medewerkers aanwezig te zijn. Indien blijkt dat tijdens de kerstperiode geen of nauwelijks werkzaamheden hoeven te worden verricht, zal het bureau in deze periode gesloten zijn (…). (…) Aangegeven is dat in de directies een inventarisatie is gehouden of sluiting van het bureau dan wel de 45%-bezettingsgraad problemen oplevert. Dit blijkt niet zo te zijn (…) In twee gevallen bleek maatwerk noodzakelijk (…). Door dit maatwerk zijn de problemen opgelost. Ook binnen de andere directies wordt op deze wijze gewerkt”. Bij emailbericht van 6 december 2005 heeft het afdelingshoofd de medewerkers bericht: “1) Uit onze inventarisatie in de bureaus blijkt dat we als afdeling de 45% bezetting niet gaan halen. In lijn met de eerdere mededelingen (…) zijn we tussen Kerst en Oud en Nieuw dicht. In geval van dringende werkzaamheden (…) kan – bij uitzondering – gebruik worden gemaakt van de faciliteiten, (…). Ik wil jullie vragen je verlofkaarten z.s.m. in te leveren zodat de administratie aan het eind van het jaar op orde is. 2) Idem voor het tijdschrijven: graag voor het eind van het jaar (…) je tijdschrijfgegevens bijwerken en t/m week 53 definitief maken”.

De OR heeft de Kantonrechter verzocht te verklaren dat het besluit nietig is, te verbieden dat de ondernemer uitvoering geeft aan dit besluit en te gebieden dat hij de reeds aan het besluit gegeven uitvoering ongedaan maakt.

Kantonrechter:

Is het besluit om bij beoordeling van verlofaanvragen voor de kerstperiode 2005 per bureau een bezettingsgraad te hanteren van 45% een regeling in de zin van art 27 lid 1 sub b WOR (ondernemer behoeft instemming OR voor elk voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking werktijd- of vakantieregeling)? Blijkens de jurisprudentie gaat het bij regelingen in de zin van genoemd artikel om regelingen met een min of meer algemeen karakter of om een besluit tot wijziging van een dergelijke regeling, voor zover het niet slechts de uitvoering daarvan betreft en komt hierbij doorslaggevende betekenis toe aan doel en strekking van de regeling.

De ondernemer heeft het besluit niet formeel vastgelegd, zodat voor de formulering daarvan slechts kan worden afgegaan op de bewoordingen van boven geciteerde brieven. Hieruit komt naar voren dat per bureau wordt beoordeeld of deze in de kerstperiode open moet blijven, waarbij een minimale bezetting van 45 % is aangegeven om een werkbare situatie te waarborgen. Dit duidt er op dat het doel van het besluit is aan te geven welke bezettingsgraad voor geopende bureaus wenselijk is en moet worden nagestreefd, hetgeen er op wijst dat het een interne aanwijzing aan leidinggevenden is die hen een richtsnoer verschaft met het oog op het dienstbelang. 

De kern van de bezwaren van de OR is dat verlof kan worden geweigerd of verplicht kan worden opgelegd, waarmee op de vrijheid van werknemers om verlof op te nemen, zoals vastgelegd in de CAO, inbreuk wordt gemaakt. Op die veronderstelde consequentie van het besluit heeft de OR zijn oordeel gegrond dat het een regeling betreft in eerder bedoelde zin. Overwogen wordt dat niet aannemelijk is geworden dat het besluit daadwerkelijk gevolg heeft voor de op verlofaanvragen te nemen beslissingen. De ondernemer heeft immers nadrukkelijk gesteld dat hij zich niet gerechtigd acht tot het verplicht afschrijven van verlof of het afwijzen van verlofaanvragen en heeft aangegeven dat hij zich in gevallen waarin het besluit tot problemen leidt, genoopt ziet naar maatoplossingen te zoeken. Ook uit de brief van 26 september 2005 blijkt niet dat hij voornemens is (geweest) medewerkers te verplichten tot het opnemen van verlof. Wel komt uit deze brief naar voren dat maatwerk daadwerkelijk wordt toegepast en dat zich hierbij tot dan toe geen problemen hebben voorgedaan. Dat uitvoering van het besluit er niettemin toe heeft geleid dat aan werknemers verlof is opgelegd of geweigerd, is evenmin gebleken. 

Door de OR zijn ter zake de passage over inleveren van verlofkaarten in het emailbericht van 6 december 2005 geen feiten gesteld die onontkoombaar tot die conclusie leiden. De bewoordingen van bedoelde zin duiden er op dat inleveren van verlofkaarten het doel dient dat de verlofadministratie aan het eind van het jaar op orde is. Ook de passage over het tijdschrijven duidt er op dat de leidinggevende ernaar streefde bepaalde administratieve zaken tijdig te kunnen afwikkelen. Doch zelfs indien de gevolgtrekking van de OR op basis van het emailbericht, dat verplicht verlof is of wordt afgeschreven, juist is, betreft dit – naar de ondernemer nadrukkelijk heeft verklaard – een onjuiste uitvoering van het besluit door een der afdelingshoofden, hetgeen niet betekent dat de ondernemer het besluit niet uitvoert op de wijze die hij heeft gesteld. 

Voorts wordt overwogen dat van wijziging van de verlofregeling of inperking van de vrijheid om verlof op te nemen evenmin sprake is: de CAO bepaalt immers dat het dienstbelang bij behandeling van verlofaanvragen een rol kan spelen, waarmee de algemene beleidsregel dat aan het dienstbelang bij verlofaanvragen gewicht toekomt, reeds bij CAO was vastgelegd. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat het doel van het besluit niet is werknemers gedurende de kerstperiode tegen hun wil verlof toe te kennen of verlof te weigeren of anderszins hun verlofrechten te beperken of te wijzigen, zodat het besluit niet kan worden aangemerkt als een regeling in de zin van art 27 lid 1 sub b WOR. Het verzoek zal dus worden afgewezen.

DATUM UITSPRAAK: 21 december 2005
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Den Haag 
NAAM PARTIJEN: OR Provincie Zuid-Holland / Provincie Zuid-Holland
VINDPLAATS: (nog) niet gepubliceerd. 

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht