Uitspraak: Bevoegdheid voorlopige OR
Kan de "voorlopige OR" die is opgezet in het kader van de fusie van drie ondernemingen, het instemmingsrecht bij de wijziging van een feestdagenregeling claimen, als dat recht eerder is toegekend door de ondernemer? (JAR 1994/248)
Uitspraak Rechtbank Rotterdam: Ja, het instemmingsrecht is bij de wijziging van de regeling verleend. De VOR is ontvankelijk voor deze vordering. De ondernemer moet de feestdagenregeling ongewijzigd uitvoeren omdat geen instemming is gevraagd voor de wijziging.
Situatie:
De ondernemer van de Graan Elevator Maatschappij (GEM) heeft in 1989 aan de OR instemmingsrecht toegekend ter zake van een wijziging in de zgn feestdagenregeling. Daarna is GEM met twee andere bedrijven gaan samenwerken onder de moedermaatschappij European Bulk Services (EBS). De OR GEM werd vertegenwoordigd in de COR EBS. In verband met bedrijfseconomische problemen heeft EBS met de vakbonden in 1993 een meerjarenakkoord gesloten, waarvan het opschorten van de feestdagenregeling over 1993 t/m 1995 een onderdeel vormde. Afgesproken werd echter dat de COR EBS terzake van de feestdagenregeling nog instemming moest verlenen.
Daarop vroeg de ondernemer EBS aan de COR EBS instemming met het besluit de feestdagenregeling op te schorten. De COR EBS weigerde hiermee in te stemmen. Daarop vroeg de ondernemer aan de kantonrechter o.a. toestemming de regeling op te schorten. De kantonrechter verklaarde de ondernemer niet ontvankelijk, omdat deze zich niet eerst, zoals voorgeschreven in art. 36 WOR, had gewend tot de bedrijfscommissie (BC). De ondernemer wendde zich na deze uitspraak niet tot de BC, maar ging in beroep. ( NB. de rechtbank bekrachtigde d.d. 4 nov. 1994 de beschikking kantonrechter). De COR vroeg de kantonrechter bij spoedvoorziening te bepalen dat de feestdagenregeling blijft gelden. Volgens de kantonrechter bood art. 36 WOR daartoe echter niet de mogelijkheid, onder meer omdat op grond van art. 35 WOR de COR niet bevoegd is een vordering ex art. 36 lid 2 WOR in te stellen. Inmiddels fuseerden de drie ondernemingen per 1 jan. 1994 met EBS tot EBS.
Bij convenant werd afgesproken dat de COR EBS onder de naam "voorlopige or" (VOR) zou doorwerken als juridische opvolger van de COR, totdat een OR voor de nieuwe onderneming zou aantreden. Toen de ondernemer besloot de feestdagenregeling over 1993 niet toe te passen stelde de VOR een spoedprocedure bij de rechtbank in, waarbij o.m. werd verzocht te verklaren dat EBS de feestdagenregeling diende uit te voeren totdat deze met instemming van de VOR is gewijzigd. De VOR baseerde deze vordering niet op de WOR, maar op bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW).
Rechtbank:
De VOR is 'bij de rechtspersoon betrokken' in de zin van art. 2:8 van het BW en daarom ontvankelijk in een vordering ex art. 2:15 BW. Hoewel 2:15 BW slechts spreekt over vernietiging van besluiten, kan de OR naar analogie van deze bepaling ontvankelijk zijn in zijn vordering. De feestdagenregeling valt niet onder art. 27 WOR. In dit geval heeft de ondernemer GEM echter uitdrukkelijk aan de OR GEM instemmingsrecht verleend terzake van een eventuele wijziging. Vaststaat dat de rechten van de OR GEM zijn overgegaan op de COR EBS en vervolgens op de VOR. Aan de VOR komt dus nu het instemmingsrecht toe en nu die instemming niet is gegeven en de kantonrechter geen vervangende toestemming heeft verleend geldt de feestdagenregeling onverkort en is EBS gehouden deze na te komen. EBS werd veroordeeld de feestdagenregeling uit te voeren.
DATUM UITSPRAAK: 4 november 1994
RECHTERLIJK COLLEGE: Rechtbank Rotterdam
NAAM PARTIJEN: voorlopige Ondernemingsraad EBS / European Bulk Services BV
VINDPLAATS: JAR 1994/248; ROR 1995/11; NJ 1996, 311
Advokatenkollektief Utrecht