Uitspraak: Besluit ongedaan maken
Moet de ondernemer een besluit ongedaan maken en een duurzame samenwerking met een andere onderneming verbreken, omdat de OR ten onrechte niet om advies is gevraagd? (ROR 1994/5)
Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, het belang van de continuïteit van de onderneming weegt in dit geval zo zwaar dat het besluit niet ongedaan hoeft worden gemaakt. (art. 25 lid 1 sub b WOR; art. 26 lid 5 WOR)
Situatie:
OBA drijft in de Amsterdamse haven een onderneming die zich bezig houdt met laden, lossen, overslaan en opslaan van massagoed. OBA heeft 136 werknemers in dienst. In de Amsterdamse haven functioneert een zogenaamde werknemerspool, de Stichting Samenwerkende Havenbedrijven (SHB). Bijna alle havenbedrijven participeren in deze stichting en nemen deel in de pool, die vooral de functie heeft pieken en dalen in de bedrijvigheid op te vangen. Ook OBA is een deelnemer van SHB. Op grond van de toepasselijke CAO (1 april 1992 – 1 april 1994) is OBA verplicht uitsluitend gebruik te maken van werknemers die bij haar in vaste dienst zijn dan wel van door de SHB ter beschikking gestelde werknemers. OBA heeft eind juni 1993, zonder daarover advies te vragen aan de OR, de bestaande contractuele relatie met SHB per 1 aug. 1994 opgezegd in verband met de acute liquiditeitsproblemen van OBA. De OR was van mening dat het ging om het verbreken van een duurzame samenwerking in de zin van art. 25 lid 1 sub b dan wel sub g WOR en dat de ondernemer advies aan de OR had dienen te vragen. De OR was het niet eens met het besluit en ging in beroep.
Ondernemingskamer:
De stelling van OBA dat het begrip onderneming in art. 25 lid 1 sub b WOR in puur economische zin moet worden opgevat wordt verworpen, zodat SHB beschouwd dient te worden als onderneming in de zin van de WOR. Er is wel degelijk sprake van het verbreken van een duurzame samenwerking met de onderneming SHB in de zin van art. 25 lid 1 sub b WOR. Dit blijkt uit de strikt geregelde en lange opzegtermijnen en de wijze waarop de onderlinge verhoudingen tussen SHB en deelnemers in de statuten en reglement van SHB zijn geregeld. Hieruit volgt dat OBA de OR in de gelegenheid had moeten stellen advies uit te brengen over het voorgenomen besluit de overeenkomst met SHB op te zeggen. Nu OBA dit heeft nagelaten leidt dit in het algemeen tot het oordeel dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen. Van bijzondere omstandigheden die dat in dit geval anders maken is niet gebleken. De OR heeft het hof verzocht de ondernemer te verplichten het besluit ongedaan te maken. De ondernemer heeft echter aannemelijk gemaakt dat het treffen van de door de OR gevraagde voorzieningen in de veranderde economische situatie waarin OBA nu verkeert de continuïteit van de onderneming zo ernstig in gevaar zou brengen, dat voor het voortbestaan daarvan moet worden gevreesd. Bij afweging van de in de WOR gewaarborgde belangen betreffende de medezeggenschap van de OR tegen het belang van OBA bij de continuïteit van de onderneming en de daarmee samenhangende belangen, acht het hof in dit geval termen aanwezig het verzoek van de OR tot het treffen van voorzieningen af te wijzen.
DATUM UITSPRAAK: 16 december 1993
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad OBA GROUP BV / OBA GROUP BV
VINDPLAATS: ROR 1994/5; JAR 1994/14; OR-informatie 26 januari 1994, p. 44.
Advokatenkollektief Utrecht