Procedure instemmingsrecht
Uitspraak: Beroepstermijn (2)

Uitspraak: Beroepstermijn (2)

Kan de OR de procedure bij de kantonrechter doorlopen als de OR de termijn voor het starten van de procedure heeft laten verstrijken omdat de Bedrijfscommissie te laat is met het uitbrengen van advies? (JAR 1997/3)

Uitspraak Kantonrechter Rotterdam: Nee, de OR is niet-ontvankelijk want de termijnen van artikel 36 lid 4 WOR zijn bedoeld om een voortgang van de procedure te bewerkstelligen en de OR heeft een eigen verantwoordelijkheid om de termijnen in acht te nemen. (art. 36 lid 3 en 4 WOR)

Situatie: 

De Ondernemingsraad heeft op twee punten een geschil met de ondernemer Smit: in de eerste plaats gaat het om de weigering door Smit om de kosten te betalen voor een deskundige die de OR wil inschakelen en in de tweede plaats meent de OR dat Smit een instemmingsplichtig besluit met betrekking tot het aanstellingsbeleid heeft genomen zonder daarvoor instemming van de OR te hebben gevraagd. Beide geschillen zijn door de OR ter bemiddeling voorgelegd aan de Bedrijfscommissie bij brieven van resp. 28 juni en 2 juli 1996. Op 8 augustus 1996 heeft Smit op de bemiddelingsverzoeken gereageerd. De bedrijfscommissie heeft de geschillen behandeld op 17 september 1996 in aanwezigheid van de OR en Smit. Op 16 oktober 1996 heeft de OR de Kantonrechter verzocht een uitspraak te doen in deze geschillen. Smit meent dat de OR niet kan worden ontvangen in zijn verzoek omdat de termijn voor het indienen daarvan is overschreden.

Kantonrechter:

De Bedrijfscommissie dient binnen twee maanden nadat haar om bemiddeling is gevraagd ( op resp. 28 juni en 2 juli 1996) aan de partijen schriftelijk verslag uit te brengen van haar bevindingen met een advies voor een oplossing van het geschil. Dit advies van de Bedrijfscommissie had dus uiterlijk 28 augustus resp. 2 september 1996 moeten zijn uitgebracht. Dat is niet gebeurd. Het verzoekschriften van de OR had op grond van art. 36 lid 4 WOR binnen dertig dagen na het advies of na het verstrijken van de termijn daarvoor (resp. 28 augustus en 2 september) bij de Kantonrechter ingediend moeten zijn. Maar het verzoekschrift werd pas op 16 oktober 1996, dus te laat, ontvangen. De Bedrijfscommissie kan op grond van art. 36 lid 3 WOR de adviestermijn voor ten hoogste twee maanden verlengen. De Bedrijfscommissie heeft dit echter niet gedaan. Smit heeft niet impliciet ingestemd met verlenging van de adviestermijn door mee te werken aan de bemiddelingspoging op 17 september 1996. Nu blijkens de wetsgeschiedenis de termijnstelling in art. 36 WOR ook is bedoeld om alle bij het geschil betrokken partijen onder tijdsdruk te plaatsen teneinde een zekere voortgang van de procedure te bewerkstelligen, rust op de OR een eigen verantwoordelijkheid om de termijnen in acht te nemen en is een beroep van Smit op het verstrijken hiervan niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Gelet op de overschrijding van de termijn voor indiening van het verzoekschrift bij de Kantonrechter is de OR dus niet ontvankelijk in zijn verzoek.

DATUM UITSPRAAK: 5 december 1996
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Rotterdam
NAAM PARTIJEN: Gemeenschappelijke Ondernemingsraad van Offshore Shipping / 1. Smit Vlootbeheer BV, 2. Smit-Lloyd BV, 3. Smit-Lloyd Odin BV en 4. Gemeenschappelijke Personeelsdienst Zeevaart
VINDPLAATS: JAR 1997/3; ROR 1997 8 en 29 

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht