Statutenwijziging
Uitspraak: Benoemingsrecht lid RvT

Uitspraak: Benoemingsrecht lid RvT

Een instelling gaat over van een Bestuur naar een Raad van Toezicht-model. De OR brengt een negatief advies uit over de statutenwijziging omdat de OR het recht tot voordracht van één lid van de Raad van Toezicht wil houden. Kan het besluit tot wijziging statuten in stand blijven? (ROR 1999/25)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, de redenen van de ondernemer zijn geen deugdelijke motivering van het besluit. De OR heeft belang bij het behoud van het eerder toegekende voordrachtsrecht. De ondernemer moet het besluit intrekken. 

Situatie:

Aan de OR is gevraagd advies uit te brengen over het voorgenomen besluit de bestuursstructuur in overeenstemming met de praktijk te brengen en de statuten zo te wijzigen dat het bestuur verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering en het bestuur van de organisatie en dat een nieuw in te stellen Raad van Toezicht op het bestuur toezicht gaat houden. 

Naast het bij CAO toegekende adviesrecht ten aanzien van benoeming van leden van het bestuur is bij de statutenwijziging op 5 juni 1997 aan de OR een recht van voordracht toegekend ten aanzien van de benoeming van één van de leden van het bestuur. In het nu voorgenomen besluit is niet voorzien in een statutair voordrachtsrecht voor de Ondernemingsraad met betrekking tot één lid van de in te stellen Raad van Toezicht. Daarom adviseerde de OR negatief. 

De ondernemer besloot overeenkomstig zijn voornemen en voerde daarvoor de volgende twee argumenten aan: a) de Ondernemingsraad heeft onvoldoende belang bij handhaving van het voordrachtsrecht nu aan de OR reeds ingevolge de CAO een adviesrecht in de zin van de WOR toekomt ten aanzien van de benoeming van leden van de Raad van Toezicht en b) bij de inrichting van de bestuursstructuur wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij hetgeen de wettelijke voorschriften verplicht voorschrijven. Daarom is wel voorzien in een -wettelijk voorgeschreven- statutair voordrachtsrecht van de cliëntenraad, maar niet in een soortgelijk recht van de OR.

Ondernemingskamer: 

Beide door de ondernemer aangevoerde beweegredenen kunnen niet gelden als een aanvaardbare motivering van het besluit. In de eerste plaats geldt dat het recht zelf een persoon voor te dragen ter vervulling van een vacature in de Raad van Toezicht meebrengt dat de OR een verderstrekkende invloed kan uitoefenen op de samenstelling van dat orgaan dan wanneer hem slechts adviesrecht toekomt ten aanzien van een door anderen of een ander orgaan voorgedragen persoon. 

Niet valt dus in te zien waarom de OR geen belang zou hebben bij een voordrachtsrecht. Daaraan doet niet af dat het op voordracht van de OR te benoemen lid onafhankelijk en zonder last of ruggenspraak zijn functie zal dienen uit te oefenen. Verder valt niet in te zien wat de argumentatieve betekenis is van de stelling zo nauw mogelijk bij de wet te willen aansluiten indien niet alleen de wet de mogelijkheid opent aan de OR meer rechten toe te kennen dan voor hem uit de wet voortvloeien, maar ook de ondernemer van die mogelijkheid en bovendien nog slechts zeer kort geleden gebruik heeft gemaakt. 

De ondernemer moet het besluit intrekken.

DATUM UITSPRAAK: 9 september 1999 
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: OR Stichting Sint Franciscushof / Stichting Sint Franciscushof
VINDPLAATS: ROR 1999/25

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht