Uitspraak: Benadeling OR-lid schorsing
Heeft de werknemer recht op doorbetaling loon bij schorsing en is hij door zijn schorsing benadeeld wegens zijn lidmaatschap van de OR? (Rechtspraak voor Medezeggenschap 2006 afl.12 pag. 3 e.v.)
Uitspraak Kantonrechter Eindhoven: Ja, de schorsing ligt in de risicosfeer van de werkgever, maar eiser toont onvoldoende aan dat de schorsing is opgelegd door zijn functioneren in de OR.
Situatie:
Eiser is in dienst bij de ondernemer als constructiebankwerker en lid van de OR. Op 23 mei 2005 nam hij deel aan de cursus Veilig Hijsen. Tijdens deze cursus uitte hij kritiek op de bedrijfsveiligheid van de ondernemer, naar aanleiding van informatie dat hem in zijn functie als OR-lid ter ore was gekomen. Op 26 mei 2005 is hij op het matje geroepen en kreeg te horen dat hij zich negatief gedroeg en dat hem daarom de sanctie van schorsing van één dag (1 juni 2005) zonder loon werd opgelegd. Op 27 mei 2005 is dit besluit vastgelegd. Protest door eiser tegen deze schorsing mocht niet baten. Daarom heeft hij het geschil aan de kantonrechter voorgelegd.
Kantonrechter:
Over het primair gevorderde wordt overwogen dat op grond van artikel 7:628 lid 1 BW een werknemer recht op loon behoudt, als hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Gelet op HR 21 maart 2003 (JAR 2003/91) ligt een door de werkgever opgelegde schorsing in de risicosfeer van de werkgever, zelfs als hij gegronde redenen had om de schorsing op te leggen en de schorsing aan de werknemer zelf te wijten valt. De schorsing is 'een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen' in de zin van bovengenoemde bepaling, zodat hij ook tijdens een schorsing verplicht is tot doorbetaling van loon. Gezien de genoemde wetgeving en jurisprudentie was de ondernemer gehouden het loon voor de dag waarop eiser geschorst was te betalen. Het schorsingsbesluit dat in strijd is met artikel 7:628 lid 1 BW, is op grond van artikel 3:40 lid 2 BW geen nietige rechtshandeling zoals eiser tot uitgangspunt neemt, maar een vernietigbare rechtshandeling. Artikel 7:628 lid 1 BW beoogt namelijk uitsluitend het belang van één partij bij de arbeidsovereenkomst te beschermen, te weten de werknemer. Op grond hiervan kan de primaire vordering niet toegewezen worden.
Subsidiair verzocht eiser te beslissen dat de schorsing onterecht is opgelegd. Het ontbreken van een contractuele of wettelijke bevoegdheid tot schorsing betekent niet dat het opleggen van deze disciplinaire maatregel ongeoorloofd is. Het besluit tot schorsing zal echter aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Ten eerste zal de schorsing die slechts door een ernstig tekortschieten van de werknemer kan worden opgelegd, proportioneel moeten zijn. De opgelegde maatregel zal tevens moeten berusten op een zorgvuldige besluitvorming die gezien alle omstandigheden als redelijk kan worden beschouwd. Het negatieve gedrag dat eiser in het schorsingsbesluit verweten wordt, welk gedrag hij heeft betwist, komt in het besluit niet voldoende concreet naar voren. Kennelijk is de kritiek van eiser tijdens de cursus uiteindelijk de aanleiding geweest om tot schorsing te besluiten. Gezien de geringe ernst van dit incident, is de opgelegde maatregel van schorsing buitenproportioneel. De ondernemer heeft onzorgvuldig gehandeld door zijn besluit te nemen zonder het verslag van de cursusdocent in zijn besluitvorming te betrekken. Daarnaast had de ondernemer ook kunnen besluiten tot een minder ingrijpende maatregel. Hij heeft nog andere sanctiemogelijkheden tot zijn beschikking die wel in het bedrijfsreglement zijn vastgelegd. Bovendien heeft de ondernemer een verboden sanctie opgelegd nu de schorsing gepaard ging met inhouding van loon.
Ter ondersteuning van zijn stelling dat hij benadeeld is door zijn deelname aan de OR, heeft eiser onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de sanctie is opgelegd vanwege zijn functioneren als OR-lid.
De slotsom luidt dat de schorsing onterecht is geweest. De subsidiaire vordering zal worden toegewezen.
DATUM UITSPRAAK: 14 september 2006
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Eindhoven
NAAM PARTIJEN: Eiser / Valmond Nederland BV
VINDPLAATS: Rechtspraak voor Medezeggenschap 2006 (afl.12, pag. 3 e.v.)
Advokatenkollektief Utrecht