Rechtspositie OR-leden
Uitspraak: Benadeling mislopen groepsbonus

Uitspraak: Benadeling mislopen groepsbonus

Is sprake van benadeling nu ondernemer het OR-lid geen groepsbeloning toekent? (Rechtspraak voor Medezeggenschap 2008, afl.5)

Uitspraak Centrale Raad van Beroep: Nee, nu werknemer door volledige vrijstelling voor het OR-werk geen bijdrage heeft geleverd aan de groepsprestatie, komt hem ook geen deel van de beloning toe. 

Situatie:

Appellant werkt bij de Belastingdienst Oost-Brabant. Daarnaast is hij lid van de OR en maakt hij deel uit van de COR. Vanwege de omvang van zijn OR-werk is hij volledig vrijgesteld van werkzaamheden voor het team waarin hij werkt. Wel is hij gemiddeld een dag per week aanwezig op zijn werkplek bij zijn team, maar hij verricht dan hoofdzakelijk OR-taken. Tijdens die aanwezigheid neemt hij zo nu en dan deel aan intervisie, collegiale raadpleging of meningsvorming. Voorts neemt hij deel aan ongeveer een kwart van de werkoverleggen van zijn team. Aan het team is eind 2004 een groepsbeloning toegekend van € 500,- per medewerker, omdat het team een bijzondere prestatie had geleverd. De bijzondere prestatie bestond uit het feit dat het team meer vorderingen had gemaakt bij de integratie van winst/niet winst dan in het jaarplan van het team was gevraagd en zeer goede resultaten had geboekt op het gebied van doorlooptijden en Awb-conform werken. De groepsbeloning is in december 2004 aan de medewerkers uitbetaald. Nadat appellant had bemerkt dat hem geen groepsbeloning was toegekend, heeft hij bezwaar gemaakt. De ondernemer heeft het bezwaar ongegrond verklaard waarop appellant in beroep is gegaan. De Rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.

Centrale Raad van Beroep:

Ingevolge art 22a, 1e lid, Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren een eenmalige of periodieke toeslag worden toegekend. Met het oog op de uitoefening van de in dit artikel gegeven discretionaire bevoegdheid heeft de ondernemer zijn beleid over bijzonder belonen voor wat betreft de Belastingdienst Oost-Brabant vastgelegd in het Besluit Bijzonder Belonen 2004. In dat besluit is bepaald dat een bijzondere beloning aan een groep medewerkers mogelijk is als niet duidelijk is wie binnen de groep welke bijdrage heeft geleverd. Duidelijk moet zijn dat de groep als zodanig over een langere periode bijzonder heeft gepresteerd. De groep kan bestaan uit een team of een ander verband van medewerkers met een specifieke taakstelling. De beloning dient voor elk lid van de groep gelijk te zijn. 

Evenals de Rechtbank heeft geoordeeld komt de Raad tot de conclusie dat appellant geen noemenswaardige bijdrage heeft geleverd aan de werkzaamheden die hebben geleid tot de groepsbeloning voor het team. Als zodanig is hij duidelijk te onderscheiden van de (overige) leden van dit team. De ondernemer heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om appellant niet te rekenen tot de groep van medewerkers die heeft bijgedragen aan de prestatie die heeft geleid tot het toekennen van een bijzondere groepsbeloning en hem daarom van deze beloning uit te sluiten. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de ondernemer heeft gehandeld in strijd met art 21 WOR. Volgens hem is er een direct causaal verband tussen de mindere bijdrage die hij heeft kunnen leveren aan de groepsprestatie van het team en zijn lidmaatschap van de OR, zodat hij uit hoofde van zijn OR-lidmaatschap is benadeeld. In art 21 WOR is bepaald dat de ondernemer er zorg voor draagt dat leden van de OR niet uit hoofde van hun lidmaatschap van die raad worden benadeeld in hun positie in de onderneming. 

Onder verwijzing naar HR 31 maart 2000 JAR 2000/101, overweegt de Raad dat art 21 WOR ten doel heeft waarborgen te geven voor een onafhankelijk optreden van de leden van de OR, door hen in hun rechtspositie in de onderneming te beschermen. Blijkens het hiervoor overwogene vindt het onthouden van de bijzondere beloning aan appellant zijn grond in de omstandigheid dat hij geen noemenswaardige bijdrage heeft geleverd aan de prestatie waarvoor die beloning aan het team is toegekend. Dat appellant niet aan de groepsprestatie heeft kunnen bijdragen omdat hij met het oog op zijn werkzaamheden voor de OR van alle werkzaamheden voor het team was vrijgesteld, betekent niet dat de beloning hem uit hoofde van zijn lidmaatschap van de OR is onthouden. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de bedoelde vrijstelling er juist toe dient om appellant in staat te stellen zijn OR-werkzaamheden naar behoren te verrichten. Voor zover hier al van benadeling zou kunnen worden gesproken, is dit niet een benadeling als in art 21 WOR bedoeld. De vermelding in het Besluit Bijzonder Belonen 2004 dat ook medewerkers die volledig vrijgesteld zijn voor vakbondswerk in aanmerking komen voor een bijzondere beloning, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de context en de door de ondernemer gegeven toelichting, acht de Raad aannemelijk dat deze passage de mogelijkheid opent om in een geval zoals dat van appellant een beloning toe te kennen vanwege de verrichte prestaties voor de OR en niet om een ambtenaar te belonen voor reguliere werkzaamheden waarin hij geen aandeel heeft gehad omdat daarvoor de OR-werkzaamheden in de plaats zijn getreden.

DATUM UITSPRAAK: 6 maart 2008
RECHTERLIJK COLLEGE: Centrale Raad van Beroep 
NAAM PARTIJEN: Appellant / Staatssecretaris van Financiën
VINDPLAATS: Rechtspraak voor Medezeggenschap, afl.5 blz.3 e.v.

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht