Arbeidsvoorwaarden
Uitspraak: Arbeidsduur en beloning

Uitspraak: Arbeidsduur en beloning

Is een besluit tot een nieuwe arbeidsduur en wijziging in de beloning (na afloop van de CAO) instemmingsplichtig? (Ng, 20 juni 2006)

Uitspraak Kantonrechter Utrecht: Nee, de OR heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door de nieuwe arbeidsduur een werktijdregeling wijzigt en de gevolgen voor de beloning betekenen niet dat sprake is van een besluit tot wijziging van de beloningsstructuur.

Situatie:

De OR wordt geconfronteerd met het besluit van de ondernemer om per 1 juli 2005 voor nieuwe werknemers 3 wijzigingen door te voeren op de tot 1 juli 2005 lopende CAO Vereniging Grootwinkelbedrijven in de Textiel. De wijzigingen betreffen: (1) invoering 38-urige werkweek tegen een salaris dat thans wordt betaald aan werknemers met een 35-urige werkweek, met uitgangspunt dat met deze 35 uur op 4 dagen wordt gewerkt; (2) personeel dat al in dienst was vóór 1 juli 2005 en gepromoveerd wordt naar een hogere functie, wordt ook geacht te werken op basis van 38 uur (in plaats van 35 uur), tegen een salaris dat opgenomen staat in loonschalen die behoorden bij een 35-urige werkweek; (3) het laten vervallen van een toeslag voor bijzondere uren voor het werken op zondagen niet zijnde feestdagen.

De OR verzoekt de kantonrechter te oordelen dat hij instemmingsrecht heeft over deze besluiten en de uitvoering ervan te verbieden Hij beroept zich op art 27 lid 1 sub b, c, en e WOR. Hoewel erkend kan worden dat vaststelling van arbeidsduur geen instemmingsbevoegdheid oplevert, heeft verlenging van arbeidsduur gevolgen voor de wijze waarop werktijden vorm wordt gegeven. De werktijdregeling was tot 1 juli 2005 gebaseerd op de CAO. Deze regeling is als zodanig niet komen te vervallen nadat er geen CAO meer van toepassing was, maar zij is wel gewijzigd doordat het uitgangspunt moest worden dat door fulltimers op 4 dagen wordt gewerkt. Met betrekking tot het beloningssysteem wordt gewezen op de aangebrachte wijziging in de onderlinge rangorde van de beloningen, waarbij een onderscheid wordt aangebracht tussen “oude” en “nieuwe” werknemers.

Kantonrechter:

De Bedrijfscommissie (BC) meent in haar advies dat het besluit geen betrekking heeft op een groep van reeds in de onderneming werkzame personen. Voor zover de BC bedoelt dat het besluit gaat over arbeidsvoorwaarden voor het personeel dat na 1 juli 2005 in dienst treedt, miskent zij dat deze zullen gelden voor al het personeel dat op dat moment waarop de arbeidsvoorwaarden op hem toepasselijk zullen zijn, wel degelijk werkzaam is in de onderneming. In de redeneertrant van de BC zou het instemmingsrecht over het aanstellingsbeleid nooit inhoud kunnen krijgen. De zinsnede “voor zover betrekking hebbende op alle of een groep van in de onderneming werkzame personen” heeft betrekking op enerzijds benadrukking van de niet op één persoon van toepassing zijnde regeling en anderzijds op de in art 1 leden 2, 3 en 4 WOR over de werkzaamheid in de onderneming bedoelde verbijzonderingen en uitzonderingen.

Over de werktijdregeling wordt geoordeeld dat het beroep van de OR op de gevolgen niet slaagt. De OR heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een werktijdregeling als gevolg op de arbeidsduur betrekking hebbende 35-38 maatregel, is ingevoerd of gewijzigd. Hij heeft ook niet voldoende weerwoord gegeven op het verweer van de ondernemer dat het aantal openingsuren in de detailhandel hoger is dan het aantal uren dat de (parttime en fulltime werkende) medewerkers werken en dat voor geen van hen in het opzicht van de werktijden iets wijzigt. Daarom en omdat nog geen sprake is van vaststelling van het aantal weken waarin meer dan 4 dagen wordt gewerkt, kan ook het beroep op een gegeven instemmingsrecht op grond van art 13 van de CAO niet slagen.

Over het belonings- of functiewaarderingssysteem. De OR meent dat, nu het aanvangssalaris van nieuw personeel per 1 juli 2005 wordt verlaagd, dit de onderlinge rangorde tussen de salarissen beïnvloedt. Ook verwijst hij naar “Kantonrechter Rotterdam 11 november 2003 JAR 2003 290” waarin een wijziging van systematiek wordt aangenomen nu er sprake kon zijn van een wijziging in de onderlinge rangorde van beloningen. Het onderwerp van de beloningssystematiek is het enige in de limitatieve reeks van instemmingsplichtige onderwerpen waarin niet gesproken wordt over “een regeling met betrekking tot” of “een regeling op het gebied van” of “een regeling omtrent” of “inzake”. Gerept wordt van een (voorgenomen) besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een beloningssysteem. Het gebruik van het woord “systeem” in het raamwerk van het instemmingsrecht op grond van artikel 27 WOR, komt ook voor in personeelsvolg- en personeelsinformatiesystemen. Hierbij is evenwel, onder l van art 27 lid 1 WOR, gekozen voor “een regeling inzake voorzieningen”. De vraag luidt dus of dit gevolgen heeft voor de rechtsoverweging in “HR 20 december 2002 ROR 2003 15”, dat over andere in artikel 27 lid 1 WOR genoemde onderwerpen moet worden aangenomen, dat het daarbij gaat om regelingen die bedoeld zijn om de daar genoemde onderwerpen te regelen, zodat omstandigheden die slechts (mogelijke) gevolgen van het voorgenomen besluit betreffen, mede gelet op het limitatieve karakter van de opsomming in artikel 27 lid 1 WOR, niet ertoe kunnen leiden dat instemming is vereist. De mogelijke gevolgen mogen bij beoordeling van een wijziging van een beoordelingssysteem wel worden meegewogen.

Zelfs indien wordt aangenomen dat wijziging van arbeidsduur gevolgen heeft of kan hebben voor de beloning per uur en dat zulks per definitie het geval is, betekent dit nog niet dat sprake is van een besluit tot wijziging van de beloningsstructuur, ook niet op grond van te verwachten gevolgen voor een geldend beloningssysteem. Daarvoor is immers nodig dat het beloningssysteem met een besluit wordt vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken. Niet valt te ontdekken dat als gevolg van invoering van een 38-urige werkweek, de onderlinge rangorde wijzigt anders dan dat de ondernemer besloten heeft diegenen die vóór 1 juli 2005 in dienst zijn getreden niet te confronteren met invoering van een 38-urige werkweek, maar hen de 35-urige te laten behouden. Toekenning van deze verworven rechten en toepassing van dit beginsel van goed werkgeverschap creëert nog geen gewijzigde rangorde in het geldende beloningssysteem. Daarvoor is vereist dat binnen het beloningssysteem een of meer gewijzigde indeling(en) in loongroepen of salarisschalen zou(den) zijn doorgevoerd. Dit is door de OR onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Over een regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid. Volgens de OR impliceert de gewijzigde regel dat fulltimers worden aangesteld op basis van 38 uur per week. De ondernemer meent dat dit met het aanstellingsbeleid niet van doen heeft. De OR miskent volgens hem dat het iets heel anders is dan aanstellingsbeleid, indien aan de orde is voor welke werkweek en voor welk salaris fulltimers worden aangenomen en in dienst gehouden. Geoordeeld wordt dat de OR niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een (bestaande) regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid door het besluit is gewijzigd. Het verzoek van de OR wordt afgewezen.

DATUM UITSPRAAK: 20 juni 2006
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Utrecht
NAAM PARTIJEN: OR Charles Vögele (Netherlands) BV / Charles Vögele (Netherlands) BV
VINDPLAATS: Ng

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht