Overdracht zeggenschap en fusie
Uitspraak: Afwijken OR-advies (6)

Uitspraak: Afwijken OR-advies (6)

Is het besluit tot overdracht van fondsen aan derden-organisatie kennelijk onredelijk? (ROR 2000/11)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, het besluit tot overdracht van de fondsen is qua totstandkoming als qua motivering niet als onredelijk te beschouwen. De onzekerheid over het resultaat en de positie van de ondernemer is de ondernemer niet aan te rekenen.

Situatie:

De ondernemer wil op 1 januari 2000 fuseren met de Stichting Rotterdams Indicatieorgaan (SRI). In de besprekingen over de wijze waarop de fusie zal plaats vinden is geen overeen­stemming bereikt over de overdracht aan SRI van de aan de ondernemer toebehorende fondsen (samen ruim € 500.000,=). De ondernemer heeft vervolgens besloten de fondsen niet aan de fusiepartner SRI, maar aan een koepelorganisatie van zorgaanbieders over te dragen. De ondernemer heeft de ondernemingsraad gevraagd advies over dit voornemen uit te brengen. De ondernemingsraad heeft negatief geadviseerd, omdat hij van mening is dat de fondsen dienen te worden aangewend ten behoeve van de bemiddelingsfunctie. Volgens de ondernemingsraad zijn de besprekingen tussen de ondernemer en de fusiepart­ner SRI te vroeg geëindigd en had overeenstemming bereikt kunnen worden. Bij overdracht van de fondsen aan SRI behoudt de ondernemingsraad, anders dan bij de overdracht aan de koepelorganisatie, een zekere mate van (me­de)zeggenschap. De ondernemingsraad vindt dat het besluit dat de ondernemer daarna heeft genomen onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende rekening houdt met het advies van de ondernemingsraad.

Ondernemingskamer: 

De Ondernemingskamer stelt vast dat de ondernemer en de ondernemingsraad niet van mening verschillen over het feit dat bij overdracht van de fondsen in het kader van de fusie, de fondsen slechts aangewend mogen worden ten behoeve van de bemiddelingsfunctie. Het bereiken van dit door beide partijen gewenste resultaat ligt echter niet binnen hun macht, maar is afhankelijk van de medewerking van de een derde partij, SRI, welke geen partij is of kan zijn in dit geding. Gegeven het feit dat de ondernemer niet in staat is, of kan worden geacht te zijn, het door de beide partijen gewenste resultaat te bereiken en gezien de onzekerheid die omtrent de positie van de ondernemer bestaat in geval de overdracht van de fondsen aan de fusiepartner, kan ten aanzien van de totstandkoming van het besluit niet worden volgehouden dat de ondernemer in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. De motivering van het besluit laat te wensen over. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat er sprake is van een motiveringsge­brek, nu op grond van de verklaringen ter terechtzitting van zowel ondernemer als onderne­mingsraad aannemelijk is dat de schriftelijke stukken een beperkte weergave geven van hetgeen tussen ondernemer en ondernemingsraad is besproken en dat ondernemer in het mondeling overleg zijn motieven voor het besluit en de redenen waarom is afgeweken van het negatieve advies van de ondernemingsraad uiteen heeft gezet. Nu het besluit noch de totstandkoming noch de motivering gekwalificeerd kan worden als kennelijk onredelijk, wordt het verzoek van de ondernemingsraad afgewezen. 

DATUM UITSPRAAK: 21 december 1999 
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer 
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Stichting Sociaal Geriatrisch Gerontologisch Cen­trum / Stichting Sociaal Geriatrisch Gerontologisch Centrum 
VINDPLAATS: ROR 2000/11

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht