Aanstelling, ontslag en bevordering
Uitspraak: Afschaffing VUT-regeling

Uitspraak: Afschaffing VUT-regeling

Is het besluit tot afschaffing van de VUT-regeling een instemmingsplichtig besluit op grond van artikel 27 lid 1 e WOR? (juni 2006, Ng)

Uitspraak Bedrijfscommissie: beantwoording van deze vraag dient te geschieden door de rechter, maar de Commissie is wel de mening toegedaan dat afschaffing van de VUT-regeling niet kan geschieden zonder overleg met de OR.

Situatie:

De ondernemer heeft besloten de VUT-regeling, die deel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden, af te schaffen. De OR meent dat dit besluit instemmingsplichtig is op grond van artikel 27 lid 1 sub e WOR (instemmingsrecht OR ten aanzien van regelingen op het gebied van het aanstellings-, ontslag- en bevorderingsbeleid). Volgens hem is een regeling met betrekking tot vervroegde uittreding te beschouwen als een regeling op het terrein van het ontslagbeleid. De ondernemer meent dat dit niet het geval is. Ten eerste omdat een vrijwillige VUT-regeling niet is te beschouwen als een regeling met betrekking tot het ontslagbeleid. Gelet op het vrijwillige karakter van het al dan niet gebruik maken van de VUT, kan deze niet als instrument worden gebruikt voor uitvoering van het ontslagbeleid zodat artikel 27 lid 1 sub e WOR niet van toepassing is. Ten tweede is de VUT-regeling nimmer gebruikt om op enigerlei wijze uitvoering te geven aan het ontslagbeleid. De invoering van de VUT-regeling had te maken met het feit dat de ondernemer op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsvoorwaarden volgde zoals die golden bij het Ministerie van Economische Zaken. Afschaffing van de VUT houdt verband met het feit dat de VUT-regelingen bij de rijksoverheid zijn afgeschaft.

Bedrijfscommissie:

Het antwoord op de vraag of het besluit moet worden beschouwd als een regeling op het terrein van het ontslagbeleid als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub e WOR, valt niet eenvoudig af te leiden uit wetsgeschiedenis, literatuur en jurisprudentie. Beantwoording van deze vraag dient dan ook in de eerste plaats niet door de Bedrijfscommissie te geschieden maar door de rechter. Wel zijn in literatuur en jurisprudentie zeker aanwijzigen te vinden dat afschaffing van de VUT-regeling wel onder het instemmingsrecht van artikel 27 WOR valt. Hierbij wordt ook betrokken het motief dat in het algemeen gold voor het instellen van een VUT-regeling, welke was het bevorderen van uitstroom van oudere werknemers zodat jongere werknemers aangenomen konden worden. Wat er ook zij van al dan niet toepasselijkheid van artikel 27 WOR, is de Commissie wel van mening dat afschaffing van de VUT-regeling niet kan geschieden zonder overleg met de OR. De ondernemer heeft immers in het recente verleden ook de discussie over omvorming van VUT tot FPU met de OR gevoerd en daarom kan zij zich nu niet op het standpunt stellen dat afschaffing van de VUT niet tot de bevoegdheid van de OR behoort.

Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd. De ondernemer wordt met de lastige situatie geconfronteerd dat zij wat betreft financiering van arbeidsvoorwaarden afhankelijk is van het Ministerie van Economische Zaken. Dit ministerie heeft de ondernemer in het verleden de opdracht gegeven om de VUT-regeling te wijzigen in een FPU-regeling, in ogenschouw nemend de overgangsmaatregelen die destijds ook voor de ambtenaren zijn getroffen. Dit heeft ertoe geleid dat de ondernemer aan het ministerie een voorstel heeft gedaan dat in samenspraak met de OR tot stand is gekomen. In verband met totstandkoming van de PVL-wetgeving is het ministerie uiteindelijk niet akkoord gegaan met dit voorstel. Vanuit deze achtergrond meent de Commissie dat de ondernemer zich in redelijkheid nu niet op het standpunt kan stellen dat zij niet meer bereid is verdere voorstellen aan het ministerie te doen anders dan de overgangsmaatregel voor 55-plussers. De Commissie vraagt zich in dit verband ook af in hoeverre het ministerie gegeven bovenstaande historie zich nu op het standpunt zal stellen dat het niet akkoord kan gaan met verdergaande (overgangs)maatregelen in verband met afschaffing van de VUT. De Commissie meent echter ook dat de OR bij het overleg over afschaffing van de VUT wel serieus rekening moet houden met de door de ondernemer ingeschatte gevolgen indien de arbeidsvoorwaarden te duur worden in vergelijking tot die bij de rijksoverheid. Het ligt in dat verband mede voor de hand dat bij het overleg over afschaffing van de VUT tevens vormgeving en kosten van de huidige pensioenregeling worden betrokken.

DATUM UITSPRAAK: 16 juni 2006
RECHTERLIJK COLLEGE: Bedrijfscommissie voor de Industrie
NAAM PARTIJEN: OR Stg. Ned. Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR) / Stg. ned. Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR)
VINDPLAATS: Ng

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht