Uitspraak: Adviesrecht COR of OR bij sluiting 2
Wie is bevoegd om over het voorgenomen besluit tot sluiting van de locatie te adviseren: de OR of de COR?
Uitspraak OK: Het is in dit geval de COR die bevoegd is om over het voorgenomen besluit te adviseren. Weliswaar zijn de gevolgen van dit besluit voor de medewerkers van de te sluiten locatie verstrekkender dan die voor de medewerkers van de andere locatie, maar de OK volgt de OR niet in zijn stelling dat er van een gemeenschappelijk belang onvoldoende sprake is.
Situatie
Tjoapack heeft 2 productielocaties. In vestiging Emmen werken circa 65 personen en in vestiging Etten-Leur werken circa 105 personen. Beiden hebben een en dezelfde bestuurder. In 2011 is een verdeling van type werkzaamheden tussen beide vestigingen gemaakt, die voor Emmen slecht uitpakt. Op 28 oktober 2014 wordt een COR ingesteld. Een dag later wordt de COR advies gevraagd over het voornemen Emmen te sluiten. Tevens wordt de COR m.b.t. de adviesaanvraag geheimhouding opgelegd. De COR adviseert op 4 december 2014 positief. Op die dag is het besluit tot sluiting van Emmen en overheveling van de activiteiten naar Etten-Leur genomen. De OR maakt hiertegen bezwaar.
Ondernemingskamer
Er is terecht aan de COR advies gevraagd. Weliswaar zijn de gevolgen van dit besluit voor de medewerkers in Emmen verstrekkender dan die voor de medewerkers in Etten-Leur, maar de OK volgt de OR niet in zijn stelling dat er van een gemeenschappelijk belang onvoldoende sprake is.
De Groep kampt immers met teruglopende omzetcijfers. Ter waarborging van zijn continuïteit zijn verdere kostenbesparingen noodzakelijk, en bundeling van activiteiten op één locatie levert een structurele besparing op van, naar verwachting, ongeveer € 955.000,- op jaarbasis, excl. reorganisatiekosten. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat sluiting van vestiging Emmen tevens een aanzienlijke uitbreiding van activiteiten en medewerkers (circa 40 fte op een bestand van circa 100 medewerkers te Etten-Leur) in Etten-Leur meebrengt, is het besluit een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang voor de gehele Groep.
Ingevolge art 35 lid 2 WOR komt de adviesbevoegdheid dus in beginsel slechts toe aan de COR. Dit neemt niet weg dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin t.a.v. het onderdeel van een voorgenomen besluit dat strekt tot sluiting van een onderneming, niettegenstaande de aanwezigheid van een COR, ook afzonderlijk advies moet worden gevraagd aan de OR van die onderneming, maar t.a.v. dergelijke omstandigheden heeft de OR onvoldoende gesteld.
Er is geen sprake van misbruik van recht, zoals de OR stelt. Weliswaar is de COR mede met het oog op uitoefening van medezeggenschap bij besluitvorming over deze reorganisatie ingesteld, maar niet valt in te zien waarom instelling van de COR en de daaropvolgende indiening van de adviesaanvraag bij de COR over het voorgenomen besluit, misbruik van recht zou opleveren. Instelling van een COR en het hem voorleggen van voorgenomen besluiten over aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de door de ondernemer in stand gehouden ondernemingen is een in de WOR voorziene wijze van invulling van het recht op medezeggenschap. Het is onvoldoende aannemelijk dat de COR is opgericht met het doel de positie van de OR en het recht op medezeggenschap in het algemeen binnen de Groep te ondermijnen, of is opgericht voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid tot oprichting van een COR is gegeven. Niet valt in te zien dat door de medezeggenschapsstructuur zoals die bij de Groep is ingericht het recht op medezeggenschap is geschaad. Ook de samenstelling van de COR uit 2 leden van de OR Emmen en 3 leden uit de OR van vestiging Etten-Leur, laat dat onverlet. Die samenstelling is overigens – gelet op de verdeling van de aantallen werkzame personen over de 2 vestigingen – niet onbegrijpelijk.
Ook de stelling van de OR dat het besluit al voorafgaand aan oprichting van de COR voor advies aan hem had moeten worden voorgelegd, wordt verworpen. Er is in een overlegvergadering van 29 oktober 2014 op een vraag van de COR geantwoord dat “twee maanden terug” is aangevangen met het bespreken van sluiting van vestiging Emmen en in september 2014 tot het inzicht is gekomen dat sluiting van vestiging Emmen onafwendbaar was. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het ontstaan van plannen voor sluiting en verplaatsing enerzijds en instelling van de COR anderzijds, is te rechtvaardigen dat de ondernemer met de adviesaanvraag heeft gewacht totdat de COR was ingesteld. Daarbij neemt de OK tevens in aanmerking dat de beslissing tot oprichting van de COR “ver voor juli 2014” genomen was, de benoemingstermijn van de OR in oktober 2013 was verstreken, de OR Emmen zich sinds februari 2014 heeft ingespannen nieuwe leden voor de OR te werven, dat zich aanvankelijk slechts één medewerker verkiesbaar had gesteld en dat daardoor de verkiezing van de OR en ook instelling van de COR, is vertraagd.
Aan de OR moet wel worden toegegeven dat vraagtekens kunnen worden gesteld bij het door de Groep met de COR doorlopen medezeggenschapstraject, in het bijzonder bij het beperkte inzicht dat de adviesaanvraag biedt in de voorgenomen maatregelen t.a.v. de gevolgen van het besluit voor de medewerkers en bij het late tijdstip waarop de COR het concept sociaal plan heeft ontvangen. Daar komt bij de tegen de wil van de COR gehandhaafde geheimhoudingsplicht, die heeft verhinderd dat de COR de medewerkers, in het bijzonder die van Emmen met het oog op de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de medewerkers en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen heeft geconsulteerd over het concept sociaal plan. Verder wijst de OK op de (tijds)druk die op de COR is gelegd om advies te geven, in het bijzonder ook nadat FNV Bondgenoten op 4 december 2014 in weerwil van de geheimhouding kennis had genomen van het voorgenomen besluit. Tot slot constateert de OK dat de niet consistente visie van de Groep, in de adviesaanvraag en daarna, over de rol- en bevoegdheidsverdeling tussen OR en vakbond bij totstandkoming van een sociaal plan tot verwarring en (verdere) onenigheid tussen COR en OR enerzijds en de Groep anderzijds heeft geleid. De COR had daarover – wellicht – kunnen klagen, maar daarvoor is in deze door de OR aanhangig gemaakte procedure geen plaats. Bovenstaande opmerkingen ten overvloede kunnen dus niet tot een ander oordeel leiden. De slotsom is dat het verzoek van de OR wordt afgewezen.
Instantie: Hof Amsterdam (OK) 18 juni 2015
Partijen: OR Tjoapack BV/Tjoapack BV
Vindplaats: ECLI:NL:GHAMS:2015:2662, ARO 2015/180, JAR 2015/204, RO 2015/55, TRA 2015/84, OR Info 2015 afl. 9 blz. 40 e.v., RvM 2015 afl. 9/10 blz. 3 e.v. en Praktijkbl. OR 2015 afl. 10 blz. 49