Werktijdenregeling
Uitspraak: Aanwezigheidsdienst (3b)

Uitspraak: Aanwezigheidsdienst (3b)

Is het onthouden van instemming van de OR met de roosters onredelijk, wanneer de ondernemer zich niet aan de wet houdt? (Ng)

Uitspraak Rechtbank: Nee, maar gezien het feit dat de OR dit rooster gedurende een jaar heeft gedoogd en van de ondernemer niet kan worden verwacht dat hij snel maatregelen kan nemen om te voldoen aan de nieuwe ATB, blijft het oude rooster van toepassing, totdat de OR heeft ingestemd met een nieuw voorgesteld rooster wat past in de huidige wetgeving.

Situatie:

Bij de brandweer wordt een roostersystematiek gehanteerd waardoor brandweerlieden 24-uursdiensten werken, tijdens welke zij 24 uur beschikbaar en aanwezig moeten zijn in de kazerne. De ondernemer stelt periodiek een rooster op, waarbij, over een jaar bezien, brandweerlieden gedurende gemiddeld 54 uur per week in de kazerne zijn. De OR heeft geen instemming verleend ten aanzien van de roosters over 2005 en 2006. Van het besluit tot vaststelling van het rooster 2005 heeft hij de nietigheid ingeroepen. De ondernemer heeft de Kantonrechter verzocht toestemming te verlenen het besluit alsnog te mogen nemen. In overleg hebben partijen besloten deze procedure aan te houden. De OR heeft uitvoering van het rooster 2005 gedurende 2005 gedoogd.

De OR vordert de ondernemer te verbieden uitvoering te geven aan de werktijdenregeling 2006, waarbij wordt uitgegaan van een 54-urige werkweek op jaarbasis, een en ander met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006, in die zin dat over het gehele jaar 2006 genomen een werktijdenregeling vorm moet worden gegeven met inachtneming van Richtlijn 93/104/EG d.d. 23 november 1993 met betrekking tot een aantal aspecten van organisatie van de arbeidstijd en haar te gebieden een werktijdenregeling vorm te geven die voldoet aan genoemde richtlijn. Hij legt hieraan ten grondslag dat volgens deze richtlijn en op basis van jurisprudentie daarvan de 24-uursdiensten geheel als werktijd moeten worden beschouwd. Hiervan uitgaande wordt met de roosters 2005 en 2006 de ingevolge de Arbeidstijdenwet maximale gemiddelde arbeidsduur van 48 uur per week overschreden.

Rechtbank:

In het midden blijft of de ondernemer door toepassing van het rooster handelt in strijd met nationaal of Europees recht. In elk geval moet vanaf 1 juni 2006 (inwerkingtreding wijziging ATB) de tijd die werknemers in de kazerne doorbrengen in zijn geheel worden aangemerkt als arbeidstijd en de maximale gemiddelde arbeidstijd mag niet meer bedragen dan 48 uur per week.

De ondernemer heeft onder meer gesteld dat het rooster niets zegt over het aantal feitelijk gewerkte uren. Het rooster gaat weliswaar uit van 54 uur per week, doch feitelijk wordt er, door vakanties en ziekte, door enkele van zijn personeelsleden gemiddeld meer dan 48 uur per week gewerkt. Hij doet een beroep op artikel 16 van de richtlijn, waarin onder meer staat dat perioden van jaarlijkse vakantie en perioden van ziekteverlof niet worden meegerekend of neutraal zijn voor de berekening van het gemiddelde. Dit betekent niet dat perioden van vakantie en ziekteverlof niet behoren tot de arbeidstijd, doch dat die perioden buiten de berekening van het gemiddelde blijven. De arbeidstijd in de zin van het ATB is dus de formele arbeidstijd (inclusief aanwezigheidsdienst en eventueel overwerk). De formele arbeidstijd inclusief aanwezigheidsdienst op basis van het rooster bedraagt 54 uur per week. Dit betekent dat het rooster zich in elk geval niet verdraagt met de wettelijke regeling die vanaf 1 juni 2006 geldt. De OR heeft dus het gelijk aan zijn zijde in die zin dat het rooster uit gaat van werkweken van gemiddeld meer dan 48 uur en dus in zoverre in elk geval per 1 juni 2006 aanpassing behoeft.

De rechter verwerpt de stelling van de ondernemer dat de OR geen instemmingsrecht heeft, omdat het geschil betrekking heeft op arbeidstijd van individuele werknemers en dus een primaire arbeidsvoorwaarde betreft. De OR heeft ter zake het rooster instemmingsrecht. Voorshands kan niet worden gezegd dat de OR op onredelijke gronden instemming onthoudt indien dat geschiedt omdat het ter instemming voorgelegde rooster leidt tot overschrijding van wettelijke regels ter zake (individuele) arbeidstijden.

De roosterwijziging heeft aanzienlijke personele en organisatorische consequenties. De ondernemer heeft tijd nodig om een en ander in orde te maken. Weliswaar heeft hij hiermee al geruime tijd rekening kunnen houden, doch daar staat tegenover dat het lang heeft geduurd voordat over de noodzaak van een roosterwijziging volledige duidelijkheid is gekomen in die zin dat de wetgever nog niet zo lang geleden heeft besloten tot reparatie van het ATB.

Bij deze stand van zaken kan niet zonder meer worden gezegd dat de ondernemer veel eerder onomkeerbare maatregelen had moeten nemen. Overigens, indien hij daar wel een verwijt van gemaakt zou kunnen worden, neemt dat niet weg dat hij thans niet klaar is om op korte termijn over te gaan op een nieuw rooster en dat daar dus tijd voor nodig is (voor aannemen en opleiden van nieuw personeel, overleg met OR en tijdige aankondiging van roosterwijziging aan personeel). Gelet op de publieke taak van de brandweer en de in verband daarmee betrokken belangen, is relevant dat de overgang naar een nieuw rooster verantwoord verloopt in die zin dat op geen enkel moment de veiligheid in het geding komt. Het thans geldende rooster wordt al jaren gehanteerd. Vast staat dat zich hierbij feitelijk geen problemen voordoen op het gebied van veiligheid en gezondheid.

De ondernemer heeft onweersproken gesteld dat het merendeel van de werknemers, in wiens belang de regelingen zijn getroffen, geen bezwaar heeft tegen het rooster. De OR gedoogt dit rooster al geruime tijd en niet valt in te zien waarom dit niet nog enige tijd kan worden voortgezet om de ondernemer de gelegenheid te geven op een verantwoorde wijze over te gaan op een nieuw rooster. De rechter gaat er van uit dat hij thans alle noodzakelijke maatregelen zal nemen om het werk zo te kunnen organiseren dat hij op zo kort mogelijke termijn zal voldoen aan de wet. Hij zal daartoe een nieuw rooster moeten opstellen en dat ter instemming aan de OR moeten voorleggen. Het zal dus nog geruime tijd duren voordat het nieuwe rooster is vastgesteld en kan worden ingevoerd. De OR heeft thans onvoldoende spoedeisend belang bij het treffen van een maatregel waarmee wordt ingegrepen in het proces dat moet leiden tot invoering van een nieuw rooster. Hierbij is in aanmerking genomen dat de ondernemer in een onmogelijke positie komt indien hij het huidige rooster niet mag gebruiken, terwijl er nog geen nieuw uitvoerbaar rooster is. De vordering wordt dus afgewezen.

DATUM UITSPRAAK: 11 mei 2006
RECHTERLIJK COLLEGE: Rechtbank Rotterdam
NAAM PARTIJEN: OR Gemeentelijke Brandweer Rotterdam / Gemeente Rotterdam
VINDPLAATS: ng

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht