Het ‘ja maar’-gevoel
Een beetje bedrukt komen ze terug van de cursus. Ze zijn samen met andere DB’s twee dagen hard aan de slag geweest, dat wel. Als nieuw dagelijks bestuur was dit best een uitdaging, en ze hebben veel geleerd. Maar toch overheerst na deze training het ‘ja maar’-gevoel.
Niet dat de cursus slecht was, integendeel. Ze hebben beiden meer inzicht in hun rol en taken als voorzitter en secretaris en het aansturen van de OR. Nee, dat is het niet. Het zit hem ergens anders in. Eerlijk gezegd voelden ze zich letterlijk en figuurlijk de kleintjes van de groep. Als twee vrouwen uit de kinderopvang, dertigers, en dan ook nog net als DB gekozen, zaten ze te midden van echte vergadertijgers. Van die mannen die al twintig jaar of meer in de OR zitten. Die de WOR en andere wetgeving zo ongeveer uit hun hoofd kennen. En die alles lijken te durven en te kunnen. Hun meegebrachte stukken zijn indrukwekkend. Agenda’s met veel punten, dikke verslagen, schema’s met de hele adviesprocedure al in kaart gebracht, een OR jaarverslag dat professioneel gedrukt is. Daar steken zij maar schamel bij af. Niet dat ze slecht behandeld werden. Nee hoor. Eerder het tegendeel. De meeste medecursisten wilden niets liever dan hen ‘helpen’. Maar vooral dat gaf hen het ‘ja maar’-gevoel. Want wat kunnen zij nu eigenlijk met vijf OR-leden vergeleken met zo’n OR van vijftien met een DB dat daar ook alle tijd en middelen voor krijgt? Niets eigenlijk.
Begrijpelijk dat deze twee zich klein voelen in verhouding met de ervaren medecursisten. Maar je daarmee vergelijken maakt alleen maar somber en veroorzaakt dat ‘ja maar’-gevoel. Draai het in zo’n situatie eens om. Medezeggenschap in een kleine organisatie met weinig middelen vergt veel, zeker als je net start. Eigenlijk best dapper om dat dan toch te durven en te doen. Werk aan je zelfvertrouwen, kennis en strategisch handelen. En bel inderdaad die door de wol geverfde voorzitter eens op en vraag hoe iets nu in elkaar zit. Vindt-ie alleen maar leuk.